We kijken te weinig naar dieren. Dat vindt primatoloog Frans de Waal. Hij stelt dat wij als we dat meer zouden doen, onszelf beter kunnen terugvinden. Hij bedoelt: we kunnen daardoor beter begrijpen waarom wij ons als mens gedragen zoals we zijn. Als rationeel doorontwikkeld dier en als gedegenereerde primatensoort. Deel 1 in een tweeluik over de Oostvaardersplassen.

De mens heeft zo weinig meer met de natuur gemeen, dat hij ervan vervreemd is geraakt. Dat zegt de Nederlandse filosoof en voormalig hoogleraar aan de Universiteit van Wageningen Michiel Korthals terloops in zijn recent verschenen boek over de mens en zijn voedsel, Goed eten. Filosofie van voeding en landbouw. Al is hij inmiddels met emeritaat, Korthals houdt zich bezig met de manier waarop de mens omgaat met de natuur. Eerder verhelderde hij bijvoorbeeld hoe de mens nu eenmaal niet anders kan dan vanuit het menselijk perspectief naar dieren te kijken. Dat klinkt simpel, maar we moeten ons er natuurlijk van bewust blijven dat dit antropomorfische perspectief voor dieren vreemd is. En geen antwoord geeft op veel wetenschappelijke vragen.

Hoe ver de mens als rationele primaat is komen af te staan van de natuur, viel mij eerder dit jaar op naar aanleiding van twee actuele voorvallen: het bijvoeren van de grote grazers in de Oostvaardersplassen in Flevoland, en de Franse toeristen die met hun gezinsleden uitstapten in Safaripark de Beekse Bergen. Beide acties zouden we kunnen zien als burgerlijke ongehoorzaamheid. Een vervreemding van dezelfde biologische afkomst lijkt me toch eigenlijk meer voor de hand liggen.

Gecreëerde natuur in de Oostvaardersplassen

Het natuurgebied Oostvaardersplassen is ooit aangelegd als een terrein tussen Almere en Lelystad waar de natuur vrij spel zou moeten krijgen. En dat is eigenlijk heel goed gelukt: een grote Europese roofvogel als de zeearend is bijvoorbeeld spontaan teruggekeerd als Nederlandse broedvogel. Maar toch ontkom je in zo’n dichtbevolkt en verstedelijkt gebied als Nederland niet aan het beheer van zo’n ecologisch reservaat. (Half-)wilde grote grazers werden bijvoorbeeld ingezet om de gewassen te beheren.

En ook dat was eigenlijk een succes. De kudde breidde zich voortvarend uit, mede door de afwezigheid van natuurlijke vijanden. Dat leidde tot voedseltekorten in strenge winterperiodes. Ecologen pleitten voor een natuurlijke selectie: de zwakke dieren zouden afsterven, wat de kuddestructuur en de biodiversiteit in evenwicht zou houden. Kadavers konden dienen als aas voor andere diersoorten. Maar burgers vonden dit een onmenselijke houding: het ging in tegen elk gevoel van dierenwelzijn.

Disneyficatie

Het tweede, meer aandoenlijke, voorval speelde zich af in dierenpark Beekse Bergen, een dierentuinachtig reservaat met wilde dieren. Die leven eveneens in een kunstmatig gecreëerde natuurlijke omgeving. Wat gebeurde er: een Frans gezin reed met eigen auto de voor bezoekers de toegankelijke Hollandse savanne op waar cheeta’s leven. De regels zijn dezelfde als in de safariparken in Afrika: stap niet uit, en houd ramen en deuren van uw auto gesloten. Dit werd door de Franse toeristen niet opgevolgd. Ze stapten (tot twee keer toe) uit met kinderen om de jachtluipaarden van dichtbij te bekijken. De cheeta’s beslopen vervolgens de toeristen, zoals te zien op deze video, gemaakt door andere bezoekers van het park.

Blijkbaar stonden de Franse toeristen zó ver van de natuur af dat zij de biologische angst voor roofdieren niet aanvoelden. Ze vergaten dat zelfs een Nederlands safaripark niet te vergelijken is met een kinderboerderij. Toch is een geit of ezel een wezenlijk ander dier dan een jachtluipaard.

Vervreemding van de natuur

Sterker nog: doordat veel mensen de wilde natuur niet langer ervaren en deze vrijwel alleen nog kunstmatig meemaken op televisie, YouTube en in de bioscoop, zijn zij gewend geraakt aan een Disneyficatie van het Predators’ Reign. Ook in Serengeti National Park (Tanzania) zien parkwachters regelmatig dat bezoekers via het open raam proberen om leeuwen te aaien.

Die vervreemding van de natuur heeft vooral postgevat vanuit grootstedelijke culturen sinds de negentiende eeuw. De echte, wilde natuur was alleen nog te zien in daarvoor aangelegde of beheerde reservaten en in tijdschriften. Dierentuinen bieden stedelingen ook nu nog ontspanning, vermaak en educatie wat het exotische dierenrijk betreft. En zelfs als het gaat over inheemse ‘wilde’ dierensoorten. Hoe blij was ik toen ik als puber De Hoge Veluwe ontdekte met dieren die daar vrij leefden, ingeklemd tussen menselijke nederzettingen en met de moeflon als uitgezette exoot.

Hoe denken wij nu over dieren? In de negentiende eeuw en daarna wordt deze geschiedenis bepaald door de Triple D, zoals ik ze noem: Descartes (het dier is een zielloze machine zonder ratio, dus voelt ook geen pijn) Darwin (de mens staat niet langer op de hoogste trede van de creationistische ladder) en Derrida (The Animal That Therefore I Am (More to Follow)). De eerder genoemde denkers De Waal en Korthals delen hun inzicht voornamelijk met Jacques Derrida (1930-2004). De mens wordt gezien als dier en dient zich daardoor ook zodanig tot de natuur te verhouden. Desmond Morris (*1928) – ja, hij leeft nog – was waarschijnlijk de eerste die schreef over de mens als ‘naakte aap’ (1967).

Kritisch antropomorfisme

Wat de geschetste voorvallen ons laten zien, is dat ons denken over dieren en de natuur is doorgeschoten. Wilde dieren zijn niet gelijk aan gedomesticeerde dieren. Zelfs niet als ze in Nederland rondlopen achter hekken, zoals in de Oostvaardersplassen of de Beekse Bergen. De taak van de mens is de natuur te herstellen die door menselijk handelen ontwricht is geraakt. Dat wil zeggen: de aarde met zijn rijkdommen niet langer benaderen vanuit een nuttigheidsbeginsel. Dus duurzaamheid breed invoeren, vervuiling en de opwarming van de aarde tegengaan en de biodiversiteit in standhouden. En vooral beginnen vóórdat de mens pas werkelijk in gevaar komt.

Dat vraagt bewustzijn, omdenken en koesteren wat de aarde ons primair geeft: bodemschatten, flora en fauna. De uitdaging van deze idee is natuurlijk het hervinden van de oude balans. Waarin de mens moet proberen zijn zelfgedachte dominante rol als rentmeester van de natuur te nuanceren. Idealiter dus terug naar het Paradijsconcept van vóór de zondeval en zonder goddelijke opdracht.

Het aardse Paradijs met de zondeval van Adam en Eva, ca. 1615.

Het aardse Paradijs met de zondeval van Adam en Eva, ca. 1615. Peter Paul Rubens en Pieter Breughel de Oude (Mauritshuis, Den Haag)

Mens als restauractor

De Westerse mens is geneigd om een huisdier te zien als lid van de familie, met dezelfde privileges. Maar dieren blijven wel dieren. We kunnen naar ze kijken met mensenogen, maar daardoor worden ze niet menselijk. Onze ideeën met betrekking tot dierenwelzijn zijn te prijzen. Ieder baasje mag wat mij betreft zijn huisdier een orthodontiebehandeling laten geven of haptonomie laten voorschrijven. Maar laten we vooral niet vergeten dat (half-)wilde dieren geen huisdieren zijn.

De natuur ruimte geven betekent dus ook dat de dood een biologisch gegeven is. En accepteren dat de mens een terughoudende functie heeft in de natuur. Dat betekent dat wij als human animals weer zullen moeten leren van de natuur om die huidige vervreemding op te heffen. En vanuit ons verantwoordelijkheidsgevoel het evenwicht in de natuur te herstellen. Maar dan wel vanuit een birds’-eye view: drijvend op de thermiek de gehele aarde in ogenschouw nemend. Het beperkte menselijke perspectief overstijgend. Dus de aarde zien als een geheel, met de mens als restauractor. Dat wil zeggen een actieve rol spelend om de biologie terug te brengen in de natuurlijke wereld. Maar dan eerst vooral als autonoom begrip in de menselijke geest.

Dit is deel 1 in een serie over de Oostvaardersplassen. Op 10 juli verscheen deel 2: Waarom maken grote wilde dieren zoveel emotie los?

De provincie Flevoland besluit op 11 juli 2018 over de toekomst van het natuurgebied.

Fotocredits:
Het aardse Paradijs met de zondeval van Adam en Eva, ca. 1615.
Peter Paul Rubens en Pieter Breughel de Oude Olieverf op doek, 74,5 x 114,5 cm.
Beeld: Mauritshuis,’s-Gravenhage, inv.nr. 253.