De media berichten al weken over een nieuwe ‘Beeldenstorm’. In landen als de Verenigde Staten, Engeland en België hebben demonstranten al koloniale beelden omvergeworpen. In Nederland zijn er vooral discussies gaande over het verwijderen van standbeelden. Bijvoorbeeld dat van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn.

De term Beeldenstorm verwijst oorspronkelijk naar een periode van beeldvernietiging in de zestiende-eeuwse Lage Landen. Nu is die dus ook een aanduiding geworden voor hedendaagse gevallen van bekladden, beschadigen, vernietigen (‘iconoclasme’) of verwijderen van beelden uit de openbare ruimte. De media gebruiken de term ‘Beeldenstorm’ veelal om zulke activiteiten negatief te framen als vandalisme.

Ongewenste standbeelden

Anderen gebruiken het verleden juist om naar positieve voorbeelden te zoeken voor de omgang met beelden. In de Volkskrant riepen zowel Kees van Tilburg als Ruud Slierings al op om een voorbeeld te nemen aan het Mementopark in Boedapest. Na de val van de Muur verplaatste het stadsbestuur standbeelden van communistische kopstukken naar dit park om ze te behouden voor de toekomst.

Ook de geschiedenis van West-Europa kent voorbeelden van het verplaatsen, behouden en tentoonstellen van beelden die niet meer in het straatbeeld gewenst waren. Deze historische praktijken sluiten niet altijd aan bij hedendaagse ideeën over de rol van kunst en musea. Toch kunnen die ons helpen nadenken over manieren waarop de openbare ruimte transformeert zonder geschiedenis ‘weg te stoppen’. Een veelgenoemde zorg in de discussie.

Lenin in Memento Park

Lenin in het Mementopark te Boedapest (Foto: Szoborpark)

Beelden in een veranderende samenleving

De negatieve connotaties van de Beeldenstorm ontstonden al in de zeventiende eeuw. Hervormden wilden zich distantiëren van het geweld van de beeldenbrekers en legden de schuld bij opruiende individuen uit de lagere klassen. Recent onderzoek laat echter zien dat de beeldenstormers niet alleen handelden vanuit vernieldrift of haat jegens het katholicisme. Zeker, men wilde de katholieke geestelijkheid dwarszitten en het Oudtestamentische beeldverbod handhaven. Maar een ander belangrijk motief was het verlangen naar een protestantse kerkruimte, vrij van beelden. Het ging de beeldenstormers dus niet alleen om vernietiging, maar ook om het scheppen van een nieuwe ruimte voor een nieuwe groep gelovigen in de samenleving.

Op een zelfde manier verklaren commentatoren de huidige praktijken van beeldvernietiging vanuit een haat jegens het koloniale verleden en een streven naar morele zuiverheid. Maar hun omgang met beelden heeft ook constructieve kanten. Het bekladden, verwijderen en plaatsmaken voor nieuwe beelden is ook een poging tot transformatie van de publieke ruimte, waar ondervertegenwoordigde groepen hun stempel op willen drukken.

Beeldenstorm Oude Kerk

Beeldenstorm in de Oude Kerk te Amsterdam, 1566. Weyn Ockers gooit haar pantoffel naar een kruisbeeld. Gravure van Reinier Vinkeles (I) naar Jacobus Buys, 1780 -1795. Amsterdam

Behouden en tentoonstellen

Al in de zestiende eeuw lieten beeldenstormers sommige objecten ongemoeid. Dit deden ze niet alleen uit praktische overwegingen, maar ook vanwege hun materiële of artistieke waarde. Stukken die ongeschonden uit de kerk verwijderd waren, kwamen terecht bij privéverzamelaars of in openbare ruimtes zoals het stadhuis.

Twee eeuwen later, tijdens de Franse Revolutie, dachten revolutionaire beeldcritici nog veel actiever en systematischer na over het behoud van erfgoed. Ideeën over de rol van beelden in de nieuwe samenleving waren zeer divers. Het vernietigen, beschadigen en verwijderen van symbolen van het ancien régime (het koningshuis, de adel en de kerk) gebeurde niet alleen bottom up, maar werd ook top down vanuit de revolutionaire leiding aangemoedigd. In de voetsporen van denkers als Jean-Jacques Rousseau zagen sommigen zelfs in het geheel geen rol voor de kunsten in de samenleving.

Genoeg revolutionairen zagen echter het belang van het behoud van erfgoed in. Dat leidde tot oprichting van de Monumentencommissie in 1790. Die commissie, waarvan de schilder Jacques-Louis David het bekendste lid was, moest de monumenten en objecten die het behouden waard waren inventariseren en verzamelen in depots. De revolutionaire overheid wilde deze beelden ook zichtbaar maken voor het volk, waaraan ze immers toebehoorden. Dit leidde tot de opening van openbare musea, waaronder het Louvre, dat in 1793 open ging voor publiek. Het museum had zowel behoud als educatie tot doel. Met het verplaatsen van de beelden vanuit de straat naar het museum verborgen de nieuwe machthebbers de geschiedenis dus niet, maar maakten die blijvend zichtbaar.

Beeldenstorm: Alexandre Lenoir

Archeoloog Alexandre Lenoir verzet zich tegen de vernietiging van de koninklijke tombes in de kerk van St-Denis. Tekening door Pierre Lafontaine, 1793. Parijs, Musée Carnavalet, D.3837

Neutraliserende omgeving

Op de aanpak van het achttiende-eeuwse Louvre valt heel wat af te dingen. Hoewel het museum bedoeld was voor alle klassen, richtte het zich in de informatievoorziening voornamelijk op de bourgeoisie. Daarnaast heerste het idee dat beelden in de neutraliserende omgeving van een museum hun politieke betekenis zouden verliezen. Zo was een middeleeuwse scepter, afkomstig van een koninklijke tombe, in het Louvre niet langer een scepter maar een voorbeeld van veertiende-eeuws goudsmidwerk.

Door kunst los te koppelen van de politieke context deed het museum inderdaad een poging om bepaalde aspecten van de geschiedenis weg te stoppen. Bovendien was het Louvre op veel manieren een politiek, koloniaal museum. In de laatste jaren van de achttiende eeuw presenteerde het zich als het instituut bij uitstek om koloniale buit te beheren. Het geldt dus zeker niet als blauwdruk voor een hedendaags beeldenstormmuseum.

Galerie du Louvre

De Grande Galerie in het Louvre. Schilderij door Hubert Robert, 1796. Parijs, Louvre

Publieke discussie

De ontstaansgeschiedenis van het Louvre is messy en onvolmaakt, net als de levens en waarden van veel van de ‘helden’ die op voetstukken in onze straten staan. Welke beelden in het straatbeeld mogen blijven en welke plaats moeten maken voor nieuwe gezichten, is een publieke discussie waarin ook historici en andere experts gehoord moeten worden. Voor wat er met de verwijderde beelden moet gebeuren, heb ik een paar aanbevelingen, gebaseerd op de hierboven beschreven geschiedenis.

Plaats standbeelden van koloniale overheersers in musea. Stop ze niet weg in depots, maar stel ze tentoon, contextualiseer ze, en houd ze politiek. Plaats volledige, schone beelden naast beschadigde, besmeurde beelden. Laat groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de publieke ruimte, meedenken over de presentatie van de beelden in musea en over nieuwe monumenten op straat. Houd zo de geschiedenis levend en meerstemmig. En laat de musea die deze beelden onderdak zullen bieden, ook kritisch naar hun eigen koloniale wortels kijken.

Fotocredits:
Hoofdfoto: Klaagrede van de arme vervolgde idolen. Houtsnede door Erhard Schön, c. 1530. Nuremburg, Germanisches Nationalmuseum (Beeld: Wikimedia Commons, Public Domain)

Lenin in het Mementopark te Boedapest. (Foto: Szoborpark, via Wikimedia Commons) Creative Commons 3.0

Beeldenstorm in de Oude Kerk te Amsterdam, 1566. Weyn Ockers gooit haar pantoffel naar een kruisbeeld. Gravure van Reinier Vinkeles (I) naar Jacobus Buys, 1780 -1795. Amsterdam, (Rijksmuseum, RP-P-OB-64.258)

Archeoloog Alexandre Lenoir verzet zich tegen de vernietiging van de koninklijke tombes in de kerk van St-Denis. Tekening door Pierre Lafontaine, 1793. Parijs, Musée Carnavalet, D.3837 (Beeld: Wikimedia Commons, Public Domain)

De Grande Galerie in het Louvre. Schilderij door Hubert Robert, 1796. Parijs, Louvre (Beeld: Wikimedia Commons, Public Domain)