Drie van de vier kinderen in armoede geven aan niet te kunnen sporten, maar dat wel te willen. Deze kinderen hebben recht op financiële ondersteuning van de gemeente. Toch vragen niet alle kinderen of hun ouders die ondersteuning ook daadwerkelijk aan. Als je het aan kinderen en ouders met een lage gezinswelvaart zelf vraagt, blijken zij meer nodig te hebben dan geld om te gaan sporten bij een vereniging.  

Kinderen en jongeren van ouders met lage gezinsinkomens sporten minder dan kinderen met hoge gezinsinkomens, laat het overzichtsrapport van Kenniscentrum Sport en Bewegen (2020) zien. Kinderen die opgroeien in armoede zijn vaker geen lid van een sportvereniging, terwijl dit wel heel belangrijk is voor hun ontwikkeling. Voor hun eigen fysieke en mentale gezondheid, maar ook omdat kinderen die lid zijn van een sportvereniging andere kinderen leren kennen, sociale vaardigheden ontwikkelen en minder vaak sociaal uitgesloten worden. Ze leren hoe het is om deel uit te maken van een groter geheel en om samen te werken.

Bovendien kunnen kinderen die op jonge leeftijd de gewoonte aanleren om te sporten, die als tiener makkelijker in stand houden. Uit recent onderzoek van het Mulier instituut (2021) blijkt dat bij jongeren met een hoger gezinsinkomen sport onderdeel is van hun wekelijkse ritme. Zij zeggen vaker hun hele leven te hebben gesport. Het beweeggedrag van kinderen met een lage sociaaleconomische status houdt minder goed stand op latere leeftijd.

Samen met verschillende wetenschappers, kinderen en ouders met een lage gezinswelvaart, steunorganisaties, welzijnsprofessionals, sportverenigingen en beleidsmakers onderzoek ik hoe we meer kinderen kunnen laten sporten. Ons tweejarige onderzoeksproject Vital@2040 is een samenwerking tussen de Universiteit Utrecht, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Technische Universiteit Eindhoven en Wageningen University and Research en speelt zich af in Eindhoven en Utrecht. Het onderzoek richt zich op de factoren die kinderen belemmeren te gaan sporten bij een vereniging en op factoren die hen juist op weg helpen. En dat blijkt niet alleen geld te zijn.

Complexe armoede

Armoede is een relatief en multidimensionaal begrip. Dat maakt armoede complex om te definiëren én om te bestrijden. Armoede is niet alleen een inkomenstekort of een gebrek aan voldoende financiële middelen, maar heeft ook verschillende gevolgen. De Europese Commissie definieert armen als: ‘‘mensen, gezinnen of groepen mensen wier middelen (materieel, cultureel en sociaal) zo beperkt zijn dat zij uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare leefpatronen in de lidstaat waarin zij leven.’’ Armoede is dus relatief omdat zij gedefinieerd wordt in verhouding tot het algemeen welvaartspeil van een land.

Er zijn verschillende manieren om te berekenen waar die armoedegrens precies ligt. In Nederland hanteert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) het niet-veel-maar-toereikend budget. Dat houdt ook rekening met de minimale kosten van ontspanning en sociale participatie, bijvoorbeeld een korte vakantie of het lidmaatschap van een sport- of hobbyclub. Deze uitgaven zijn niet strikt noodzakelijk, maar veel mensen beschouwen die wel als zeer wenselijk. Volgens deze richtlijnen zijn kinderen arm als ze vanwege financiële problemen niet kunnen doen wat de kinderen om hen heen wel kunnen.

Sport en plezier

Verschillend beleid

Ondanks de financiële ondersteuning die gemeenten kinderen bieden om deel te nemen aan sport, blijkt uit onderzoek van de Kinderombudsman (2017) dat het landelijk armoedebeleid onvoldoende aansluit bij wat kinderen nodig hebben. Gemeenten krijgen extra geld om (sport) participatie van kinderen te bevorderen. Ze zijn verplicht om de maatschappelijke deelname van arme kinderen te verbeteren, maar zijn vrij in de manier waarop ze dat doen.

Als gevolg daarvan heeft iedere gemeente een eigen sport-, armoede-, en cultuurbeleid. Dit betekent dat kinderen en ouders in Eindhoven bijvoorbeeld een aanvraag kunnen doen bij Jeugdfonds Sport en Cultuur of bij Stichting Leergeld, waarna er eerst een vrijwilliger op huisbezoek komt. Kinderen in Utrecht kunnen online met hun tegoed op de U-pas de contributie bij een vereniging betalen. Daarna kunnen ze sportattributen en -kleding aanvragen bij het Paul Verweel Sportfonds. Kinderhulp is er in beide steden als de vergoeding dan nog niet toereikend is. Als een kind aan topsport doet, brengt dat bijvoorbeeld extra kosten met zich mee die niet alle ouders zelf kunnen betalen. Ook de financiële randvoorwaarden verschillen per gemeente, bijvoorbeeld de maximale bijdrage per kind, of de maximale bijdrage aan contributie of lesgeld. De bedragen die kinderen in Eindhoven en Utrecht vergoed krijgen door de steunorganisaties, zijn dus heel verschillend.

Geld lost het probleem niet op

Opvallende genoeg laten de uitkomsten van ons onderzoek Vital@2040 zien dat geldgebrek niet de grootste belemmering is om te gaan sporten. We hebben onderzoek gedaan naar factoren in de verschillende contexten waarin het kind zich in het dagelijkse leven begeeft en beweegt. Die contexten zijn bijvoorbeeld de individuele gedachten en gevoelens van een kind, maar ook de sociale relaties met hun ouders en vriendjes, en de fysieke omgeving van zijn of haar woonwijk. Er zijn ook contexten die niet zo zichtbaar zijn, zoals de informatie en media die kinderen beïnvloeden, de economische situatie en de beleidscontext van de gemeente waarin ze wonen.

Het onderzoek Vital@2040 loopt nog, maar we ontdekken factoren in alle verschillende contexten. Zo schamen veel kinderen en hun ouders zich bijvoorbeeld om financiële ondersteuning aan te vragen. Ook hebben veel ouders met een lage gezinswelvaart geen auto, waardoor zij hun kind op zaterdag niet naar een clubwedstrijd kunnen brengen.

Living lab-methode

Omdat de oorzaken zo gelaagd zijn, is een eenzijdige aanpak die zich hoofdzakelijk richt op financiële tekorten bij gezinnen geen oplossing. Dat concludeert ook het Mulier Instituut. Uit eerder onderzoek van bijvoorbeeld Het Nederlands Jeugdinstituut, Defence for Children en Kenniscentrum Sport & Bewegen blijkt dat een integrale aanpak nodig is. Dit betekent dat het sport- en beweegaanbod zich richt op meerdere factoren in het leven van de jeugd. Daarnaast is aandacht voor gezonde voeding of de thuissituatie ook belangrijk. Professionals uit verschillende disciplines zullen goed moeten samenwerken.

In het onderzoek vital@2040 gebruiken we een zogenoemde living lab-methode om samen met kinderen, ouders, professionals, beleidsmakers en onderzoekers oplossingen te bedenken om sporten in clubverband voor alle kinderen toegankelijk te maken. De living lab-methode is een onderzoeks- en ontwerpmethodologie om innovaties in real-life settings (zoals in de wijk waar kinderen wonen) te ontwikkelen en te testen.

Gelaagde en gezamenlijk aanpak

We onderzoeken eerst of alle betrokkenen dezelfde ideeën hebben over de oorzaken en oplossingen van het probleem. Want als beleidsmakers denken dat kinderen met een lage gezinswelvaart niet sporten omdat zij te weinig geld hebben, zien zij financiële ondersteuning als oplossing. Maar geld alleen lost het schaamtegevoel of het vervoersprobleem niet op. Daardoor gaan kinderen misschien alsnog niet sporten. Er is een mismatch tussen het probleem en de oplossing.

Ik denk dat er niet één probleem is waardoor kinderen met een lage gezinswelvaart minder sporten bij een vereniging. Er is daarom ook niet één oplossing. Wat we nodig hebben is een gelaagde aanpak, waarbij professionals, sportverenigingen en beleidsmakers zich verdiepen in de leefwereld van kinderen en ouders. Met het onderzoek vital@2040 brengen we de grootste drempels én bevorderende factoren in kaart. We nodigen kinderen, ouders, professionals, sportverenigingen en beleidsmakers uit om in een living lab samen tot oplossingen te komen.