Taal is belangrijk in ons dagelijks leven. Waar we normaal gesproken niet nadenken over het gemak waarmee we communiceren, valt het in deze crisistijd op hoe lastig het is wanneer de gebruikelijke manieren van communicatie wegvallen. Veel mensen zien taal als iets vanzelfsprekends: kinderen lijken hun moedertaal als vanzelf te leren. Helaas geldt dat niet voor ieder kind. Een relatief grote groep kinderen heeft zoveel moeite met het leren van taal dat het een negatieve invloed heeft op hun schoolprestaties en sociale contacten. Deze kinderen hebben een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Taalwetenschapper Imme Lammertink (UvA) promoveerde donderdag op dit onderwerp.

Kinderen met TOS zijn een vergeten groep. Er zijn maar weinig mensen die TOS kennen en dit is in scherp contrast met de aandacht die er is voor andere ontwikkelingsstoornissen, zoals dyslexie of autisme. Het is lastig te zeggen hoe dat komt. TOS komt namelijk relatief vaak voor. Tussen de 5 en 7 procent van de kinderen heeft een TOS, dat is gemiddeld een of twee kinderen per klas. Zij hebben moeite met het vinden van woorden, verwisselen klanken, maken vaak korte, ongrammaticale zinnen en begrijpen anderen slecht. Er is geen duidelijk aanwijsbare oorzaak. De taalproblemen kunnen niet verklaard worden vanuit bijvoorbeeld lage intelligentie, gehoorverlies of neurologische schade.

Veel kinderen met TOS worstelen met hun taalprobleem. Ze worden letterlijk en figuurlijk niet begrepen. Op school begrijpen ze niet wat de juf of meester zegt. Daarnaast worden kinderen met TOS vaak gepest door klasgenoten. Ze hebben moeite om zich goed uit te drukken, waardoor klasgenoten denken dat ze minder slim zijn of raar. Dit alles maakt dat kinderen met TOS zich heel stil of juist agressief kunnen gaan gedragen. Omdat het taalprobleem zo onbekend is, wordt het vaak pas laat herkend: ouders en leerkrachten weten niet wat er precies aan de hand is. Dat is jammer, want taaltherapie kan de kinderen helpen om beter met het taalprobleem om te gaan.

Taalontwikkelingsstoornis (TOS)

(Beeld: Evelien Jagtman)

Taalverwerving

In 2018 schreef ik voor Wetenschap.nu een eerste blog over TOS én over het leren van taal. Nu, twee jaar later, verdedigde ik digitaal mijn proefschrift over dit onderwerp. Ik onderzocht of kinderen met TOS meer moeite hebben met het leren van taal omdat zij minder gevoelig zijn voor regelmatigheden in hun taalaanbod (statistisch leren). Daarnaast hoopte ik meer te weten te komen over taalverwerving.

Binnen de taalwetenschap worden er vaak twee ‘kampen’ onderscheiden. Zij die denken dat we taal leren via een uniek leermechanisme dat specifiek is voor het leren van taal en zij die aannemen dat we taal leren via een algemener leermechanisme. Een leermechanisme waarmee we bijvoorbeeld ook leren lopen, veters strikken of een muziekinstrument spelen.

Patronen in taal

In mijn studies keek ik of het ‘ontdekken van patronen’ (statistisch leren) samenhangt met taalvaardigheid. Kinderen met en zonder TOS deden drie verschillende taken waarin het ontdekken van patronen centraal stond. Alle kinderen waren tussen de acht en twaalf jaar oud. In het totaal deden er 36 kinderen met TOS en 36 kinderen zonder TOS mee.

In één spelletje ging het om het ontdekken van talige patronen in een verzonnen taal, in de andere twee spelletjes stond het ontdekken van niet-talige visuele patronen centraal (bekijk hier de visuele samenvatting van de spelletjes en het onderzoek).

Door zowel naar talige patroonherkenning als niet-talige patroonherkenning te kijken, krijgen we ook inzicht in hoe domein specifiek het statistisch lerenmechanisme en de samenhang met het leren van taal is.

Woorden herkennen

In mijn blog van 2018 schreef ik dat kinderen leren dat ‘grote’ in ‘degrotebal’ een los woord is, omdat zij gevoelig zijn voor verschillen in overgangswaarschijnlijkheden tussen lettergrepen. Wanneer een kind alleen ‘degrotebal’ hoort, zouden ‘degro’ en ’tebal’ net zo goed woorden kunnen zijn. Wanneer het kind ‘grote’ ook in andere contexten hoort, zoals ‘de grote fiets’ en ‘een grote man’, dan leren ze dat er ook andere combinaties mogelijk zijn, bijvoorbeeld ’tefiets’, ’teman’ of ‘eengro’. De enige combinatie die in deze contexten overeind blijft is ‘grote’.

Dit betekent dat de overgangswaarschijnlijkheid tussen de lettergreep ‘gro’ en de lettergreep ’te’ 100 procent is. Wanneer je als kind gevoelig bent voor dit soort patronen of statistiek in je taalaanbod, helpt dat woorden te segmenteren en te herkennen.

Stuur de alien naar huis

Visuele opdracht: stuur de alien naar huis (Beeld: Evelien Jagtman)

Visuele patronen: stuur de alien naar huis

In een visueel taakje met aliens onderzocht ik of kinderen ook gevoelig zijn voor soortgelijke overgangswaarschijnlijkheden in een niet-talige context, en of de gevoeligheid voor niet-talige patronen samenhangt met taalvaardigheid. Dit laatste zou je verwachten wanneer kinderen een algemeen leermechanisme (en dus niet een leermechanisme specifiek voor taal) gebruiken om taal te leren.

Kinderen kregen de opdracht om aliens naar huis te sturen. Telkens wanneer het kind op de spatiebalk drukte, ging er een alien naar huis en verscheen de volgende alien uit de rij. De kinderen wisten niet dat er twaalf aliens waren, die telkens verschenen in groepjes van drie. Dus alien 1, alien 2 en alien 3 verschenen altijd na elkaar, alien 4, 5 en 6 verschenen altijd na elkaar, net als alien 7, 8 en 9 en alien 10, 11 en 12.

Een groepje van drie aliens is een triplet. Binnen zo’n triplet is de overgangswaarschijnlijk van de ene alien naar de volgende alien 100 procent, want na alien 1 volgt altijd alien 2 en na alien 2 volgt altijd alien 3. De overgangswaarschijnlijkheid tussen triplets is lager, want alien 3 kan gevolgd worden door de eerste alien van een van de drie andere triplets (alien 4, alien 7 of alien 10).

Patronen voor woordherkenning

Dit spel met de aliens is vergelijkbaar met het patroon voor woordherkenning in taal. Binnen woorden is de overgangswaarschijnlijkheid tussen lettergrepen 100 procent, maar tussen woorden is die lager, zoals in ‘de grote bal’. Als kinderen gevoelig zijn voor deze verschillen in overgangswaarschijnlijkheid, dan leren zij welke aliens bij elkaar horen en dus een triplet vormen.

Aan het einde van de taak bleek dat zowel kinderen met TOS als kinderen zonder TOS de alien triplets herkenden. Dit betekent dat ook kinderen met TOS gevoelig zijn voor regelmatigheden in het visuele niet-talige domein. Er is dus geen direct bewijs dat een algemeen statistisch lerenmechanisme samenhangt met taalvaardigheid.

Talig of niet

Samenvattend over de drie taken vond ik dat kinderen zonder TOS de patronen in alle drie de taken herkenden. De kinderen met TOS herkenden de patronen in de visuele niet-talige taken, maar hadden meer moeite met het herkennen van patronen in de talige taal dan de kinderen zonder TOS. Het ontdekken van patronen in taal lijkt dus inderdaad moeilijk voor deze kinderen. Dit kan bijdragen aan de moeite die zij hebben met het leren van taal. Tegelijkertijd herkennen ze patronen wel in een niet-talig, visueel taakje.

Het is nu interessant om verder te onderzoeken of we bepaalde taalpatronen kunnen visualiseren en of kinderen met TOS die patronen dan wel oppikken. Bij Kentalis (een zorg-, onderwijs-, en onderzoeksinstelling voor mensen die slechthorend, doof of doofblind zijn en voor mensen met TOS), onderzoeken we bijvoorbeeld of digitale prentenboeken het leren van taal makkelijker maakt voor kinderen met TOS. Met platen kunnen we de betekenis van taal verhelderen en taalstructuren belichten.

In deze periode van aanpassen en creatieve oplossingen lijkt het mij dan ook een mooie uitdaging om met zijn allen na te denken over manieren waarop we taal nog toegankelijker kunnen maken voor iedereen. Denkt u mee?

Fotocredits:

Hoofdfoto: Thought Catalog via Unsplash
Alle illustraties zijn vormgegeven door Evelien Jagtman en staan in het proefschrift van Imme Lammertink. Met toestemming gebruikt.