Ze zijn mateloos populair op internet: kattenfilmpjes. Deze viervoetige huisgenootjes zorgen voor een bron van vermaak. De kat heeft zich een onmiskenbare plaats veroverd in de maatschappij en als lid van de familie. Maar wanneer raakte de kat eigenlijk ingeburgerd?
Nutsdier: lange tijd was dit de status van de kat. Het gedomesticeerde roofdier verjoeg vooral muizen en ratten. Het was daardoor een graag geziene gast op de boerderij, in de voorraadschuren en bij bakker en slager. Verder behield de kat een slecht aura. Als vaste begeleider van heksen zorgde vooral een zwart exemplaar doorgaans voor ongeluk. En als gekweld dier bij het katknuppelen was het dier lang slachtoffer van een geliefd volksvermaak.
Deze bedenkelijke reputatie veranderde pas in de tweede helft van de negentiende eeuw. Een belangrijk moment voor de rehabilitatie van de huiskat was de Cat Show in het Crystal Palace in Hyde Park te Londen. Organisator, dierenillustrator en kattenliefhebber Harrison Weir toonde voor het eerst verschillende rassen aan het publiek. Ook reikte hij prijzen uit voor de mooiste exemplaren. Omdat raskatten voordien nog niet beschreven waren, was de Cat Show een grote impuls voor het opzetten van fokprogramma’s en het opstellen van standaarden.
Het voortschuifelende publiek kon ruim 150 katten bewonderen. De meest bijzondere dieren waren een Manx, een Pers en de twee eerste Siamese katten op Britse bodem. Maar er waren ook een wilde kat en zelfs enkele zwerfkatten te zien. Edelen en rijkere burgers bekommerden zich over dierenbescherming en kwamen daarna op voor de straatkat.
Henriëtte Ronner-Knip
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ging het snel. Er kwam een heuse kattenmode op gang. Vóór 1850 mochten de dieren nog nauwelijks de salon van vooraanstaande burgers van binnen bekijken. Maar vanaf 1870 hadden ze zich een vaste plaats verworven in het familieleven. De kat werd een statussymbool en rijke burgers haalden het liefst de mooiste raskatten in huis. Al duurde het tot het eind van negentiende eeuw totdat katten ook mochten worden bijgezet op een hondenkerkhof.
De graduele emancipatie van het nieuwe huisdier is af te lezen aan een paar fraaie kunstwerken van Henriëtte Ronner-Knip (1821-1909). Deze Brabantse schilderes van veestukken ontwikkelde zich onder invloed van de kattenmode tot de meest gelauwerde kattenschilderes van de negentiende eeuw. Op zich is dit al een bewijs voor de veranderde status van het huisdier. Ronner-Knip werd vanaf 1870 in binnen- en buitenland gevraagd de viervoeters van adellijke en burgerlijke families te komen schilderen. In het Brusselse atelier van haar herenhuis beschikte ze over een speciaal ontworpen glazen kabinet om de katten in op te sluiten. Zo kon zij ze in alle rust observeren en vastleggen in olieverf.
Voorbode van haar latere reputatie
In het eerste schilderij van Henriëtte uit de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam zien we deze nieuw veroverde status van de kat nog niet. In haar dan nog zeer precieze stijl – bijna op een Classicistische manier – heeft de 23-jarige kunstenares een Poes met jongen weergegeven. De dieren zijn stijfjes en onnatuurlijk gemodelleerd. Maar de virtuoze manier waarop de vacht en de ogen zijn weergegeven, verraadt haar talent. Het doek geldt als een voorbode van haar latere reputatie. En als we de compositie mogen interpreteren, hebben we hier te maken met een huisdier in transitie. De katten zijn nog niet toegelaten in de huiskamer, maar zijn gesitueerd op een erf, in een nis van een (boeren)schuur, deels overwoekerd door klimop. Toch is er al wel een huiselijk element ingevoerd door het geknoopte tapijt waarop de dieren zitten.
Dit schilderij uit 1844 kunnen we zien als een van de vroegste kattenportretten uit de Nederlandse kunstgeschiedenis. Katten komen al eerder in het bijwerk voor, maar niet eerder als zelfstandig thema. Bovendien is het niet geschilderd op doek, maar op paneel, een relatief dure drager. We moeten ons daarom afvragen of het op bestelling werd vervaardigd.
Poes met jongen stond nog vrijwel alleen binnen Henriëtte Ronner-Knips oeuvre als dierschilder. Pas 25 jaar later zou ze zich onder invloed van de kattenmode volledig gaan toeleggen op deze specialisatie. En al had ze voor zover bekend geen leerlingen van betekenis, haar succes in dit genre werd internationaal opgemerkt. Ook door collega-kunstenaars, die zich eveneens specialiseerden in het kattenthema. Al zouden ze nooit dezelfde status bereiken als Ronner-Knip, die zich vanaf 1850 halverwege Parijs, te Brussel, had gevestigd.
De kat als onderdeel van de burgercultuur
Een tweede werk van haar hand in de collectie van het Rijksmuseum is het humoristische De Toonkunstenaars uit 1877. In dit soort verhalende composities toont Ronner-Knip zich op haar best, – let op de titel – door mens en dier tegenover elkaar te stellen. Opnieuw heeft ze gekozen voor een moederpoes met jongen, appellerend aan het menselijk sentiment voor kittens. De visie is echter totaal verschillend. In het werk uit 1844 observeren we de katten, terwijl wij eveneens worden geobserveerd. Er is, zogezegd, sprake van een ééndimensionale richting. In dit tweede werk – zeer populair doordat het ook als prent werd verspreid – kijken we naar een verhalende scène. De moederpoes observeert, samen met ons, haar kittens die kattenkwaad uithalen met een muziekinstrument. Een dergelijke voorstelling wil ons vermaken, zoals de kattenfilmpjes op YouTube.
Belangrijk vanuit het perspectief van de burgercultuur is de setting waarin deze geschilderde anekdote is gevat. De kat is met haar kittens zonder voorbehoud toegelaten tot het burgerlijk interieur. De moederpoes zit op een poef voor een rijk bewerkte bolpootkast, de partituren en de gitaar staan voor een muziekkruk met leren kussen, op de vloer ligt een geknoopt tapijt. Al met al laat dit zien: deze kattenfamilie van het ras Europese korthaar, maakt deel uit van de gegoede samenleving en is het boerderijleven ontstegen.
In het derde werk, Katjesspel (1878) van een jaar later is een kitten al doorgedrongen tot de burgersalon en is zelfs geaccepteerd door de heer des huizes. Dat is te zien aan de brandende sigaar in de asbak op de mahoniehouten tafel, waarop de kitten op speelse wijze het dominospel verstoort. In deze tijd was de kattenmode in zijn hevigheid losgebarsten binnen Europa. Een vooraanstaande Amsterdamse kunstverzamelaar kocht dit schilderij aan en liet het vervolgens na aan het Rijksmuseum. Alleen al dit gegeven geeft aan dat het thema van het huisdier in de schilderkunst geen voorbehoud meer vormde voor een museale schenking.
Vergelijkbaar met kattenfilmpjes
Zo kunnen we aan de hand van enkele schilderijen vaststellen dat de kat met succes emancipeerde in de Europese burgercultuur. Het dier is een lid van de familie. Zó sterk dat de nieuwe rijken hun huisdieren zelfs lieten vereeuwigen door kunstschilders. Zowel het huisdier als het portret versterkte de status van de eigenaar. Een kunstenares als Henriëtte Ronner-Knip kon van deze kattenmode profiteren en bouwde daarmee haar negentiende-eeuwse reputatie op.
Dankzij de kat bouwde zij in financiële zin aan haar eigen status, want ze behoorde omstreeks 1890 tot een van de best betaalde kunstenaars van haar tijd. Daarmee had zij zich weten op te werken tot dezelfde rang als haar goedburgerlijke opdrachtgevers. En door haar vrolijke schilderijen zien we het speelse kattenleven van de negentiende eeuw, vergelijkbaar met de populaire kattenfilmpjes op YouTube van nu.
Het schilderij Katjesspel hangt in de nieuwe opstelling van het Rijksmuseum in zaal 1.14. De andere getoonde werken van Henriette Ronner-Knip bevinden zich in depot.
Fotocredits: Henriëtte Ronner-Knip (ca. 1895) Cassell’s universal portrait gallery (Via Wikimedia Commons)