Deze week veertig jaar geleden, slaagde de Iraanse Revolutie. Daarmee maakte het Iraanse volk op spectaculaire wijze een einde aan de regering van Sjah Mohammad Reza Pahlavi. Slecht nieuws voor de Nederlandse regering en het bedrijfsleven, die met de Sjah goede relaties onderhielden. Ze hadden de omwenteling in Iran niet aan zien komen. Er was met goedkeuring van de Tweede Kamer zelfs nog een mammoetorder voor oorlogsschepen aangenomen. Hoe had Nederland zo blind kunnen zijn?
Het zal je maar gebeuren. Heb je net een enorme order van de Sjah van Perzië binnengehaald voor acht marinefregatten, ter waarde van drie miljard gulden, valt zijn bewind. Het overkwam Nederland in februari 1979. De Revolutie kwam niet uit het niets. De Nederlandse dagbladen stonden al enige maanden bomvol met berichten over de toenemende onrust in Iran. Toch drong de realiteit van de Iraanse politieke omwenteling pas laat door tot de Nederlandse politieke en zakenelite.
Pas eind januari 1979 besloot het ministerie van Economische Zaken om geen exportvergunningen (met kredietgarantie) voor Iran meer uit te geven. Een ruime maand later dan dezelfde maatregel in de Verenigde Staten, de belangrijkste bondgenoot van Iran. Waarom was het slagen van de Iraanse volksopstand voor Nederland zo ondenkbaar? Het lijkt erop dat de nauwe banden tussen Nederland en de Sjah ons blind maakte voor de realiteit.
Goudmijn
Toegegeven, Nederland was niet het enige land dat verblind was door de rijkdommen van de Sjah. Iran in de jaren 70 was een goudmijn voor internationale overheden en bedrijven. Dat had te maken met de rap stijgende olieprijzen, maar ook met de plannen van de Sjah om Iran te moderniseren. Daar kon hij buitenlandse, vooral westerse bedrijven, goed bij gebruiken. Terwijl het internationale bedrijfsleven zich aan de voeten van de Sjah wierp, deed Nederland haar voordeel met de persoonlijke relaties tussen de Nederlandse en Iraanse monarchie.
Prins Bernhard was een persoonlijke vriend van de Sjah en trad regelmatig en welwillend op als ambassadeur van het Nederlandse bedrijfsleven. Hoogtepunt daarbij was de order voor acht fregatten bij het Nederlandse bedrijf Rijn Schelde Verolme (RSV). Dat betekende niet alleen goed nieuws voor de noodlijdende scheepswerven, maar ook voor de Nederlandse marine die deze schepen had ontworpen.
(Tekst gaat door onder het filmpje)
Beeldvorming
Er waren weinig bezwaren tegen samenwerking met de despotische Sjah. ‘Iran is een staat die door één man wordt geregeerd. Toch is het beleid beslist vaak visionair te noemen, vooruitstrevend in sociale en economische zin’, schreef de Economische Voorlichtingsdienst van het ministerie van Economische Zaken in hun blad Wereldmarkt. Jan de Vries, directeur van Bredero, noemde Iran ‘de steunpilaar van Westerse ontwikkeling’. Dit was precies zoals Mohammad Reza Pahlavi zichzelf aan het buitenland presenteerde. Hij zag zichzelf als een verlicht leider die zijn achtergestelde land de moderne tijd binnen zou loodsen. We konden het nalezen in de vele interviews en (auto)biografieën die in die tijd over de Sjah verschenen.
Was men zich dan helemaal niet bewust van het ongenoegen onder de Iraanse bevolking? Jawel, maar de weerstand tegen de Sjah werd afgedaan als een irrationele en voorspelbare reactie van religieuze fundamentalisten tegen modernisering. De Sjah zelf sprak over een samenwerkingsverband tussen ‘rood’ en ‘zwart’: communisten en religieuze fundamentalisten. In Nederland werd dit frame veelal overgenomen. Uitzonderingen daarop waren het Iran Komité en Amnesty International. Die deden hun best om de misstanden onder het Pahlavi-regime onder de aandacht te brengen. Ze hadden weinig invloed. De Nederlandse regering nam zelfs expliciet afstand van een conferentie georganiseerd door Amnesty International in februari 1977. Ze wilde de goede relaties met Iran niet in de waagschaal leggen.
Het schip met goud
Toen duidelijk werd dat RSV grote kans maakte op een fregattenorder uit Iran, heerste er een feeststemming in Den Haag. De waarde van die order kon oplopen tot drie miljard gulden, het equivalent van ten minste twintigduizend manjaren. In januari 1978 gaf Economische Zaken een exportvergunning voor deze bestelling uit, inclusief de gebruikelijke exportkredietgarantie. De PvdA, de grootste partij van Nederland op dat moment, maakte zich in die tijd over het repressieve bewind van de Sjah veel zorgen. Toch had de partij geen bezwaren tegen deze order. De kans dat de regering van Iran de fregatten tegen de eigen bevolking zou gebruiken, was immers minimaal. Voor de PvdA was daarmee de kous af.
Kamerdebat
Alleen PSP-kamerlid Fred van der Spek bleef moeilijk doen en diende een motie in om de vergunning in te trekken. In juni 1978 debatteerde de Tweede Kamer over de kwestie. “De wapens waarom het gaat, zijn natuurlijk niet rechtstreeks tegen de bevolking, die van die wrede onderdrukking af wil, te gebruiken”, zei Van der Spek. Maar, “Het is heel duidelijk dat dit wrede onderdrukkende regime door een dergelijke wapenleverantie wordt versterkt, zodat die wapens hierbij indirect een factor zijn.”
Het antwoord van toenmalig minister Chris van der Klaauw (Buitenlandse Zaken) was tekenend voor de manier waarop er in die tijd over Iran werd gedacht en gesproken. Modernisering in een land als Iran, zei hij, gaat nu eenmaal gepaard met spanningen. Maar, meende Van der Klaauw, de Iraanse overheid doet haar best om ‘een oplossing voor deze spanningen te vinden die de toets van de universele opvattingen inzake de mensenrechten kan doorstaan.’ Hij zei de sterke overtuiging te hebben dat de Sjah het meende met zijn liberalisatiepolitiek.
Ook Frits Bolkestein (VVD) deed nog een duit in het zakje en herinnerde de Kamer eraan om welke gigantische bedragen het hier ging. Bovendien stond het imago van Nederland als betrouwbare handelspartner op het spel. Tegen zulke stellingname was Van der Spek niet opgewassen. Zijn motie werd met overgrote meerderheid verworpen.
Repressie
Interessant genoeg vroeg niemand in de Tweede Kamer wat er zou gebeuren als de Sjah zijn macht zou verliezen. Als de order kwam te vervallen, zou de Nederlandse overheid immers garant staan voor de verliezen. Blijkbaar was de werkelijke val van de Sjah voor álle politieke partijen ondenkbaar. Maar terwijl het Perzische schip met goud koers zette naar Nederland, raakte de Iraanse Revolutie op stoom. Iraniërs waren boos op de Sjah, die in grote weelde leefde en niet naar zijn volk wilde luisteren, maar ook boos op de Westerse machten die hem daarin steunden.
Niet omdat ze moslim of communist waren. Wel omdat de kloof tussen arm en rijk enorm was gegroeid. En het ernstige gebrek aan politieke vrijheden. Vooral het gruwelijke optreden van de Iraanse geheime dienst was berucht. Door dit soort repressie was het de Sjah gelukt om de weerstand tegen zijn regime lange tijd de kop in te drukken. Maar in de zomer van 1978 werd het zelfs de Sjah duidelijk dat hij met onderdrukking alleen zijn macht niet zou kunnen behouden.
De Iraanse Revolutie
Om op zijn troon te blijven, moest de Sjah in gesprek met zijn tegenstanders. Dit was een onmogelijke opgave. Door de tirannie van tientallen jaren waren er geen kanalen die communicatie met de oppositie mogelijk maakte. De druk vanuit het Westen om te liberaliseren werd ondertussen verder opgevoerd. In de zomer van 1978 gaf de sjah eindelijk toestemming om een aantal grote politieke veranderingen door te voeren.
Die hadden het tegenovergestelde effect: het verzet laaide verder op. De afstand tussen de Sjah en zijn volk bleek onoverbrugbaar. Oppositieleider Ruholla Khomeini, die in ballingschap was, stond geen enkel compromis toe. De Sjah gedroeg zich met zijn tegenstrijdige beleid als een kat in het nauw: enerzijds hervormen, anderzijds onderdrukken. Die onderdrukking werd onmogelijk nadat het leger niet langer tot bloedvergieten bereid bleek. Begin 1979 werd de positie van Mohammad Reza Pahlavi onhoudbaar. Hij pakte zijn koffers en vertrok op 16 januari 1979. Op 1 februari keerde Khomeini terug en op 11 februari vluchtte Shapour Bakhtiar, de laatste premier van het keizerrijk. De Iraanse Revolutie was een feit.
(Tekst gaat door onder het filmpje)
De boot gemist?
In Den Haag realiseerde de regering zich in januari 1979 dat de gloriedagen van handel met Iran ten einde waren. De val van de Sjah was tot dan toe letterlijk ondenkbaar geweest. En zelfs nu bleef de hoop dat de fregattenorder door zou gaan. Het ging immers om vervanging van overjarig materieel. Een islamitisch bewind zou die schepen immers net zo hard nodig hebben als de regering van de Sjah. Misschien was een Islamitische Republiek nog niet zo slecht.
De eerste berichten uit Iran voorspelden weinig goeds voor de bevolking. Voor de mensenrechtensituatie had de omwenteling dramatische gevolgen. Maar aan zulke binnenlandse factoren had de Nederlandse overheid zich altijd al weinig gelegen laten liggen. Als het aan Nederland lag, zouden relaties met Iran worden voortgezet zoals voorheen. In april 1979 liet de Iraanse regering weten de fregatten niet meer nodig te hebben.
Een uitgebreider versie van dit artikel verschijnt binnenkort in tijdschrift ZemZem.
Hoofdfoto: Prins Bernhard, de Sjah en koningin Farah Diba in Teheran (jaren 70) Bron: PersianDutchNetwork