Het stel jonge malfauteurs dat op een koude aprilnacht via de achteringang Musée Dobrée in de Franse stad Nantes binnendrong zal zich de volgende ochtend even flink achter de oren hebben gekrabd. Heel Frankrijk was in rep en roer, toen werd ontdekt dat het hart, dat ooit toebehoorde aan de geliefde Bretonse hertogin Anne van Bretagne (d. 1514), uit het museum was gestolen.
Beloningen werden uitgeloofd, anonieme e-mailadressen waar de dieven zich konden melden werden geopend en prominente Bretons wierpen zich op als onderhandelaar. De handelswijze van de dieven – een onhandige poging om het museum via de voordeur binnen te gaan, om toen dit mislukte aan de achterkant van het gebouw maar een ruitje in te tikken – deed vermoeden dat er hier geen professionele kunstdieven aan het werk zijn geweest. Ik zie het zo voor me. Vier jongens van een jaar of twintig verkeren in de veronderstelling dat de buit binnen is. Ze stalen een gouden hindoebeeldje, wat munten en een wat gebutst gouden doosje – oude troep dus – en staan op het punt de boel om te smelten. De jongens zijn euforisch en ze scheppen wat op over waar ze de paar duizend euro die ze ieder aan de roof zullen overhouden aan gaan uitgeven. Tot dat één van de vier de televisie aanzet. Mijn repertoire Franse scheldwoorden is niet bijster groot, maar ik kan me een aardige voorstelling maken, van wat er daar door de kamer heeft geklonken.
Het is overigens niet verwonderlijk dat de dieven hun oog lieten vallen op het hart van Anne. Het is een prachtig object. Het goud trekt direct de aandacht. Het glimt je tegemoet vanaf spiegelende wanden van het doosje. Wie goed kijkt ziet dat de kroon op het hart negen fleur-de-lis draagt, het symbool voor het Franse koningshuis (Anne was de echtgenote van twee opvolgende koningen van Frankrijk). Een gesmeed koord, met knopen erin is om het hart heen gedrapeerd. Het koord is symbool voor de Bretonse hertogelijke familie. De vader van Anne, Filips II, voegde het toe aan zijn wapenschild. Het verwijst naar de gordel van de deemoedige heilige Franciscus van Assisi. Meer informatie over de oorspronkelijke inhoud krijgen we door het gedicht dat in emaillen letters op beide zijden is weergegeven. “In het kleine vat rust een hart, groter dan enig vrouw in de wereld ooit had.” Ja, u leest het goed, in dit prachtige gouden doosje zat ooit het uitgedroogde hart van de hertogin. Tijdens het balsemen van haar lichaam werd het orgaan verwijderd en in het kistje geplaatst. Het werd per boot vervoerd van het kasteel van Blois, de sterfplek van Anne, naar Nantes. Daar werd het bijgezet in het graf van haar ouders. Dat nieuws moet de dieven ongetwijfeld even hebben doen slikken. Ik vraag me af of ze het open hebben durven maken.
Een hart dus, dat post mortem is verwijderd uit het lichaam van de hertogin. Dat klinkt vandaag de dag opzienbarender dan dat het in de middeleeuwen het geval was. Onder de adel was het namelijk bon-ton om lichaam en ingewanden gescheiden van elkaar te begraven. Om te beginnen daarom eerst maar eens een korte historie van de middeleeuwse lijkschending.
Lijkschending in de middeleeuwen
Vanaf de elfde eeuw is er sporadisch al sprake van het verdelen van het dode lichaam tussen verschillende kloosters. In de dertiende eeuw neemt de populariteit van dit macabere gebruik sterk toe. Er is een markant persoon die daar grote invloed op heeft gehad, Lodewijk IX (d. 1270), de koning van Frankrijk. Lodewijk was een bijzonder vroom vorst. Hij ging meerdere malen op kruistocht (waarvan hij de laatste met de dood moest bekopen, daarover later meer) en werd twintig jaar na zijn dood heiligverklaard. De dood en begrafenis van de middeleeuwse royalty was een publiek evenement. Iedereen die er maar enigszins toe deed werd verwacht als toeschouwer bij de nagedachtenisrituelen, die overigens weken konden duren. Noviteiten in de koninklijke begrafenispraktijk – zoals het opsplitsen van je lijk – vonden vaak direct weerslag in de begrafenispraktijk van de hoge Franse adel. De absolute trendsetter op dit gebied was Lodewijk IX van Frankrijk.
De aanvoerders van het kruisvaardersleger hadden nu een groot probleem. Wat te doen met het koninklijke lijk? Lodewijk wilde zelf in de Saint-Denis in Parijs worden begraven. Deze abdij was al eeuwen de belangrijkste necropool voor de Franse vorsten. De koning overleed echter midden in de zomer, in het bloedhete Tunis. Het moge duidelijk zijn dat er snel een besluit moest worden genomen. Om de repatriëring van het lichaam van Lodewijk nog enigszins dragelijk te houden werd besloten het lichaam te ontdoen van de ingewanden. Deze werden aan de broer van de koning, Karel van Anjou, meegegeven. Karel liet ze begraven in de kathedraal van Monreale. Het lichaam van Lodewijk werd gekookt en zo van het vlees ontdaan. De botten werden met het leger mee terug genomen naar Parijs, waar Lodewijk met pracht en praal werd begraven in de Saint-Denis.
Na de begrafenis van Lodewijk was het hek van de dam. Zijn kinderen lieten zich op verschillende plaatsen begraven. Zijn zoon Peter van Alençon schreef bijvoorbeeld in zijn testament dat zijn hart moest worden begraven bij de Dominicanen en zijn botten bij de Franciscanen. Ook de hoge adel gaat hun dode lichamen over verschillende kloosters verspreiden. Deze kloosters staan overigens geenszins negatief tegenover deze praktijken. Aan het begraven van een adellijk persoon waren namelijk, naast verhoging van de status van het klooster, forse geldsommen verbonden. Voor gebed bij de begrafenis en ter nagedachtenis moest namelijk flink worden betaald. Omdat dit gebed in principe tot in de eeuwigheid zou moeten voortduren bestonden de betalingen vaak uit schenkingen van een land, waarvan de opbrengsten voor de priesters die de gebeden opdroegen bestemd waren. Vooral de bedelorden (Franciscanen en Dominicanen) waren kien op een stuk adellijk lijk. In een veertiende-eeuws kroniek worden de bedelbroeders zelfs omschreven als honden die om het kadaver heen scharrelen en in afwachting van het moment dat ze er een stuk kunnen afscheuren.
Een bijzondere begrafenis
De hartbegrafenis van Anne was dus, ruim twee eeuwen na de dood van Lodewijk, niet bepaald een noviteit. Dit neemt echter niet weg dat het gouden hart van Anne een heel bijzonder artefact is. Dit heeft te maken met de begrafenis van de hertogin. De tweede echtgenoot van Anne, Lodewijk XII van Frankrijk laat namelijk na haar dood de begrafenisrituelen optekenen in een serie manuscripten1. In deze manuscripten zijn miniaturen opgenomen waarop de verschillende rituelen van de bijna veertig dagen durende begrafenis van Anne zijn nagetekend. Op een van deze miniaturen (zie afbeelding onder deze alinea) is het gouden doosje met het hart van Anne afgebeeld. Het ligt opgebaard onder een chapelle ardente (een baldakijn speciaal gebouwd voor de begrafenis). De chapelle is bekleed met zwarte stof en met talloze wapenschilden (gedeeld Frankrijk en Bretagne) allemaal voorzien van het geknoopte koord dat we eerder om het doosje heen zagen. De gouden doosje zelf ligt op een verhoging, bekleed met gouden stof.
Dit is heel bijzonder. Het is al een zeldzaamheid dat de begrafenisrituelen van een edele zo nauwkeurig worden opgetekend. En in het geval van Anne hebben ook haar beide grafmonumenten (het graf in de Saint-Denis in Parijs en het gouden doosje te Nantes) de tand des tijds redelijk doorstaan. Ja, u leest het goed, hebben. Want de vier onfortuinlijke dieven werden een week na de diefstal na stevig recherchewerk van de Franse politie bij de kraag gevat. Ze hadden het hart van Anne in een Bretons bos begraven en daar werd het gelukkig vrijwel ongeschonden teruggevonden. U kunt dit hart van goud dus gelukkig binnenkort weer in vol ornaat bewonderen in Musée Dobré te Nantes. En tot die tijd verwijs ik graag naar deze website, waar een prachtige 3D-reconstructie van het doosje kan worden bekeken.
1 Een van deze manuscripten bevindt zich in Museum Meermanno (RMMW, 10 C 12).