Nederland is wereldwijd bekend om haar kennis op het gebied van watermanagement. De Nederlandse overheid ondersteunt actief organisaties die hun brood verdienen met watergerelateerde projecten in het buitenland. Commerciële adviesbureaus, maar ook ngo’s, waterschappen en kennisinstellingen worden zo gestimuleerd om hun waterkennis te exporteren. Van Amerika tot Vietnam en van Groot-Brittannië tot Mozambique. Niks mis mee om kennis te delen zou je denken. Maar deze exportdrift draagt ook risico’s met zich mee.
Nederland is letterlijk gebouwd op water. Waar velen van ons nu wonen, was vroeger water. Ook onze bureaucratische instituties zijn verankerd in de polders waar wij wonen. De waterschappen bestonden immers al een paar eeuwen voordat onze (nationale) overheid in het leven werd geroepen. Water heeft dus altijd een belangrijke rol gespeeld in onze maatschappij. Daarom is het logisch dat wij door de geschiedenis heen water goed hebben leren kennen. Als een vriend en soms als een vijand.
Die kennis over water geeft ons een goede uitgangspositie om internationaal mee te denken over oplossingen voor mondiale waterproblematiek. Van het smelten van de ijskappen en het zakken van grondwater tot en met schoonmaken van oceanen. Dit geeft ons ook een verantwoordelijkheid om bij te dragen als landen worden getroffen door overstromingen, uitbraken van water gerelateerde ziekten of hongersnoden als gevolg van langdurige droogte. Maar het profileren van onze waterkennis als – economisch rendabel – exportproduct is om vier redenen problematisch.
Andere samenleving, andere kennis
Ten eerste is Nederland zeker niet het enige land waar water een belangrijke rol speelt en heeft gespeeld in de geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan samenlevingen in de rivierdelta’s van de Ganges, de Mekong, de Amazone of de Nijl. Of nederzettingen in de Atacamawoestijn, de Grote Victoriawoestijn of de Sahara. Om te kunnen overleven in deze mensonvriendelijke omgevingen hebben deze samenlevingen ook veel ervaring en kennis opgedaan over leven met te veel of te weinig water.
De vraag is dus waarom juist Nederlandse kennis internationaal erkend wordt en de kans krijgt om de wereld over te reizen. Dit heeft zeker niet alleen te maken met de toepasbaarheid of de wetenschappelijke onderbouwing van ‘onze’ kennis. Dit is ook sterk beïnvloed door machtsverhoudingen en geldstromen.
Wie is de deskundige?
Hieraan gekoppeld is de vraag wie wij als maatschappij beschouwen als deskundige op het gebied van water. Is dat een witte man met een diploma van een Nederlandse technische universiteit of óók een vrouwelijke ingenieur uit Peru, die zoveel harder heeft moeten werken om staande te blijven in de masculiene watersector? Of de kennis van een Indiase antropoloog die tot in detail kan vertellen hoe water stroomt in de krottenwijken van Mumbai?
En hoe kijken we aan tegen de kennis van Tanzaniaanse boeren die zelf irrigatiesystemen hebben gebouwd, en die al decennia lang met succes onderhouden? Of een vrouw in Bangladesh die elke dag moet besluiten bij welke bron ze veilig drinkwater kan halen voor haar gezin? Wiens kennis in de markt verkocht kan worden, is de uitkomst van een politiek spel. En daarin wordt vaak zeer waardevolle kennis van anderen genegeerd.
Romantiseren van kennis
De tweede reden waarom het problematisch is om Nederlandse waterkennis als exportproduct te profileren, is dat het leidt tot het romantiseren van deze kennis. Als marktkoopman wil je natuurlijk je product zo goed mogelijk aanprijzen. Bij voorkeur wil je niet dat anderen in jouw keuken kijken en zien dat het bij jou misschien beter is, maar zeker niet perfect. Terwijl juist een open gesprek over de uitdagingen – over dingen die niet gaan zoals je gedacht of gewild had, over de keuzes en afwegingen die je hebt moeten maken – veel nuttiger is dan doen alsof hier alles goed is geregeld.
Ook in Nederland hebben we talloze watergerelateerde dilemma’s waarin gewikt en gewogen moet worden en waar zeker niet iedereen zijn zin krijgt. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van het grondwaterpeil in polders, of het uitdiepen van de Westerschelde. En ook wij vragen ons nog steeds af of het waterschap de beste organisatievorm is voor waterbeheer en blijft het lastig om burgers effectief te betrekken bij besluitvorming. Een gelijkwaardig en open gesprek tussen twee partijen kan veel meer opleveren dan als je bij voorbaat verstrikt zit in een hiërarchische verkoper-klantrelatie.
Pragmatische oplossingen
De derde reden is dat wij in Nederland weliswaar veel over water weten, maar dat wij de waarheid (als die al bestaat) zeker niet in pacht hebben. Veel van wat wij geleerd hebben over water, hebben we geleerd met vallen en opstaan. We bedachten een pragmatische oplossing voor een specifiek probleem en keken vervolgens hoe die in de praktijk uitpakte. Zo hebben wij decennia lang geïnvesteerd in dijkverhogingen en stormvloedkeringen. Die hebben lange tijd onze voeten droog gehouden, maar inmiddels zijn we tot de conclusie gekomen dat ‘leven met water’ een betere oplossing is dan ‘vechten tegen het water’.
Dit voortschrijdend inzicht heeft er onder andere toe geleid dat wij ontpolderen en dat de Haringvlietsluizen weer op een kier staan. Over twintig of vijftig jaar komen we misschien wel weer tot een andere conclusie.
Het risico is dus dat wij nu een ‘product’ verkopen wat naderhand niet, of slechts gedeeltelijk, blijkt te werken. Dit is natuurlijk bij alle producten het geval, maar in dit geval kan dat grote maatschappelijke gevolgen hebben. Onomkeerbare bodemdaling, onveilig drinkwater of grotere maatschappelijke ongelijkheid in toegang tot water, om maar een paar voorbeelden te noemen. We moeten dus altijd bescheiden blijven over wat we wel weten en vooral erkennen wat we niet weten. Uit eigen ervaring weet ik dat in verkooppraatjes om waterprojecten te initiëren vaak weinig ruimte is voor die terughoudendheid.
Universeel toepasbaar bestaat niet
Tot slot zijn problemen, kennis en oplossingen altijd context-specifiek. Wat bij ons werkt, hoeft niet altijd ergens anders ook te werken. Maar om het financieel aantrekkelijk te maken, moet een exportproduct universeel toepasbaar zijn, zodat het in zoveel mogelijk verschillende landen verkocht kan worden. Dit uit de context halen van het probleem én de oplossing kan leiden tot ongewenste uitkomsten.
Zo is het voor ons misschien nuttig om inspraak op het gebied van watermanagement te organiseren op basis van democratische principes. Maar in Zuid-Afrika bijvoorbeeld, waar de geschiedenis van apartheid grote ongelijkheden in de maatschappij heeft veroorzaakt, pakt dit averechts uit. Daar worden de platforms voor inspraak gedomineerd door de gevestigde elite. De verdeling van water tussen de verschillende bevolkingsgroepen is amper veranderd sinds het einde van de apartheid ruim 25 jaar geleden. Een ander, progressiever, beleid is daar misschien zinniger. Een oplossing dus, die voor Nederlandse waterexperts misschien moeilijk te begrijpen en te verantwoorden is.
Gelijkwaardige dialoog
In plaats van onze waardevolle waterkennis te commercialiseren als exportproduct, moet Nederland de verantwoordelijkheid nemen die gepaard gaat met deze bevoorrechte positie. In plaats van onze eigen economische belangen voorop te stellen, moeten wij een open en gelijkwaardige dialoog op gang brengen. Daarin moet voldoende ruimte zijn voor verschillende perspectieven en andere geluiden. Er moeten fatsoenlijke en goed beargumenteerde discussies gevoerd kunnen worden over aannames en sociaal-politieke keuzes. En er moet tijd en geld beschikbaar zijn voor het uitproberen, monitoren en kritisch evalueren van verschillende oplossingen.
Die dialoog moet gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen, zodat we twijfels en tegenslagen kunnen delen zonder gezichtsverlies. En bovenal moet nederigheid een groot goed zijn om te kunnen accepteren dat er onzekerheden zijn, en blijven, in het beheren van water.
Gelukkig groeit in organisaties als de mijne langzaam het besef dat deze dialoog ons op de lange termijn helpt beter ons werk te doen. Zowel in onderzoek, onderwijs en adviesprojecten komt er steeds meer ruimte voor reflectie, bescheidenheid en gelijkwaardige samenwerkingen met diverse partijen. Wij zijn er echter nog lang niet en we kunnen het niet alleen. Dus laten we samen in de Nederlandse watersector van deze manier van werken de normale praktijk maken. Dat zou pas een goed export product zijn.
Fotocredits:
Hoofdfoto: Drijvende marktkraampjes op de Mekong rivier (Foto © IHE Delft)
Molen bij Kinderdijk (Foto © Semina Kafle)
Hedwigepolder, Jeroen van Lieshout via Flickr.com
Landschap in Zuid-Afrika (Foto © Jeltsje Kemerink-Seyoum)