Het zijn weer donkere tijden, al helemaal voor de natuur. Het WNF maakte vorige week al bekend dat de populatie wilde dieren sinds 1970 met zestig procent is afgenomen. Voor de insecten in Nederland geldt een vergelijkbaar grote afname. Afgelopen jaar heb ik het nieuws rondom de bedreiging van wilde bijen op de voet gevolgd en ben ik op zoek gegaan naar lichtpuntjes in dit soms uitzichtloze onderwerp. Nu het buiten donkerder wordt, vind ik het een goed moment voor een realistische schets van de omvang van het probleem. Tijd voor een donkere blog.
Wat was er ook alweer aan de hand? Bijen zijn belangrijke bestuivers van zowel voedselgewassen als wilde planten. Als planten niet bestoven worden, worden ze niet bevrucht. Ze kunnen dan geen zaden en vruchten maken. Een niet-bestoven plant plant zich niet voort en produceert voor ons geen voedsel. Nu nemen de hoeveelheden bijen dus af. Van de wilde bijen in Nederland (dus niet de honingbij, die door mensen wordt onderhouden) is inmiddels meer dan de helft bedreigd. Wereldwijd zien we een vergelijkbare afname. Omdat niet in alle landen uitgebreid onderzoek is gedaan, zijn de precieze getallen onbekend. De veroorzakers van deze achteruitgang heb ik in mijn eerste blog al benoemd. Die oorzaken zijn kort samen te vatten als het veranderen en vooral intensiveren van ons landgebruik.
Mooi, dan passen we dat toch aan?
Ik ben erg blij dat we weten wat de aanleiding is voor de achteruitgang van deze prachtige en nuttige dieren. Als we de oorzaak weten, dan kunnen we het oplossen, toch? Dit zou ik heel graag denken en geloven. Maar als je beter naar de oorzaak van de achteruitgang kijkt, is dit ingewikkeld. Het landgebruik zijn we al sinds 1950 aan het intensiveren. Dat heeft een duidelijke reden: het verhogen van de productie. Een andere toenemende druk op ons landgebruik is afkomstig uit de bouwsector. Er moeten meer huizen komen omdat onze bevolking nog altijd groeit. We zijn nu met meer mensen en hebben meer eten nodig dan in 1960. We hebben dus niet zomaar landoppervlakte over om wilde bijen weer van natuurlijke bloemenvelden te voorzien.
En die lichtpuntjes dan?
Op dit punt in mijn blog kruip je misschien wel het liefst onder een dikke deken met een troostende beker warme chocolademelk als gezelschap. Hoe ik het schets, is de situatie is best uitzichtloos. Het is alleen te makkelijk om nu op te geven. Juist nu is het de kunst om te gaan zoeken naar mogelijkheden. Het is irreëel om te denken dat in ons land de wilde bijen gered gaan worden als dit ten kosten zou gaan van de economie. En voor redenen als ‘het is belangrijk want anders sterft deze bepaalde soort uit’ zal ik dan misschien warmlopen, maar de rest van Nederland hoogstwaarschijnlijk niet. Om de wilde bijen te helpen moeten we dus op zoek naar reële oplossingen die niet te veel geld kosten en zoveel mogelijk opleveren voor de verschillende soorten.
Haalbare opties
De wereld verbeteren begint natuurlijk bij jezelf. Daar is afgelopen jaar gelukkig veel aandacht voor geweest. Mensen in Nederland zijn allereerst ingelicht over het probleem en de grote gevolgen die verdere afname van de populaties wilde bijen met zich mee kunnen brengen. Vervolgens is iedereen opgeroepen om (1) zo veel mogelijk bloeiende planten in de tuin te zetten en vooral niet weg te halen in het geval van bloeiend “onkruid”, (2) te zorgen voor nestgelegenheid door de tuin rommeliger te maken en bijenhotels te plaatsen en (3) in je tuin geen gebruik te maken van insecticiden – voor bijen en andere insecten giftige chemische stoffen. Voor iedereen die in de stad woont en zich daardoor afvraagt of zij/hij wel iets kan bijdragen, heb ik goed nieuws: stedelijke gebieden blijken een belangrijkere rol te spelen voor de wilde bijen dan we voorheen dachten. De achteruitgang van de populaties in deze gebieden is minder groot dan in de landelijke gebieden. Het is dus juist belangrijk om ook onze steden goed te houden of te verbeteren. Stadsbewoners kunnen hierin ook een belangrijke rol spelen.
Land- en tuinbouw
Helaas denk ik niet dat dit alles genoeg is om de wilde bijen te redden. Ik had het net al even over de problemen van de intensivering van ons landgebruik. Meer dan de helft van ons landoppervlak wordt voor land- en tuinbouw gebruikt. Het is dus goed juist hier verbeteringen aan te brengen. Een miljoen hectare grasland kan bijvoorbeeld op grote schaal bijen helpen als er, net als vroeger, weer wilde bloemen in het weiland mogen staan. Andere opties die langzaam maar zeker benut worden zijn bloemrijke akkerranden en bermen. Zelfs het aanleggen van bloemrijke ondergroei op bestaande zonneparken is een optie. Mits overal goed wordt nagedacht over de plantengemeenschap en het juiste maaibeleid, kan dit de lokale bijengemeenschap zeker helpen. Eigenlijk kunnen we elk stukje land dat we toch al beheren, best aanpassen naar een stukje land dat de wilde bijen wat helpt.
Groot effect
Tot nu toe heb ik vooral allemaal kleine stapjes omschreven die samen een groot verschil kunnen maken voor de wilde bijen. Een maatregel die in één keer een groot effect zal hebben op de wilde bijen en de andere insecten van ons land, is stoppen met het grootschalige gebruik van insecticiden in de landbouw. Deze chemische stoffen gebruiken we om de gewassen te beschermen tegen bijvoorbeeld vraat door insecten. De giftige stoffen worden helaas vervolgens ook aangetroffen in de lucht, het oppervlaktewater en de nectar van het gewas. Wilde bijen worden net als andere insecten vergiftigd en krijgen last van bijvoorbeeld een verminderd immuunsysteem of een verminderd oriëntatievermogen (nodig om het nest terug te vinden). Soms sterven zij zelfs direct. Maar we testen die stoffen toch? Ja, maar vaak gaat de ontwikkeling van nieuwe insecticiden sneller dan de uitgebreide tests die nodig zijn om alle additionele effecten van de verschillende stoffen buiten het laboratorium goed te testen. Het gevolg hiervan is dat een groot deel van ons landoppervlak vol zit met stoffen die giftig zijn voor wilde bijen en andere insecten.
Het grote geheel: de echte zorgen
Het is nu wel duidelijk dat het een grote klus is om het land weer zó aan te passen dat er genoeg eten en nestgelegenheid voor wilde bijen te vinden is in een niet-giftige omgeving. We moeten er niet te licht over denken, maar er lijken oplossingen te zijn. Waarom maak ik me dan nog steeds zoveel zorgen over de Nederlandse natuur? Dat heeft te maken met de andere kleine beestjes. Begrijp me niet verkeerd, ik ben erg blij dat de gemiddelde Nederlander de bijen inmiddels wel aardig in zijn hart gesloten heeft en veel mensen de bijen willen helpen. Ik maak me vooral ook zorgen over de minder populaire soortgroepen in ons land.
Bodemfauna
Wat zou het prachtig zijn als evenveel thema-avonden en actiedagen gehouden zouden worden voor de minstens zo nuttige opruimers der natuur: de pissenbedden (eten plantaardig materiaal) of de extreem onbekende springstaarten (eten schimmels en bacteriën). Zij maken deel uit van de bodemfauna, en vooral dié heeft veel te kampen met de intensivering van het landgebruik. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de grondbewerking, bemesting, het gebruik van pesticiden en een aangepast grondwaterpeil: allemaal maatregelen om zo veel mogelijk product van het land te kunnen oogsten. De bodemfauna staat onder druk en deze is van onschatbare waarde binnen diverse ecosysteemdiensten (waaronder de afbraak van organische stoffen).
Grote problemen vragen om grote oplossingen
Het zijn dus niet alleen de bestuivers die het moeilijk hebben. Er moeten op veel fronten veranderingen worden ingezet om alle ecosystemen en hun ecosysteemdiensten te beschermen. De bij kan dan soms wel fungeren als een soort ambassadeur voor een natuurvriendelijker beheer van ons landschap, maar het is goed om te weten dat bijvoorbeeld deze bodemfauna minstens zo belangrijk is als de bestuivers waar we de laatste tijd steeds over praten.
Het is belangrijk om de grote problemen waar de Nederlandse natuur mee te maken heeft in te zien en naar serieuze en reële oplossingen te zoeken. We moeten als mensen niet verwachten dat de grote problemen die we gecreëerd hebben, op te lossen zouden zijn met kleine maatregelen. De maatregelen zullen ook groot moeten zijn.