Ook in de Middeleeuwen stonden de rusteloze doden op uit hun graf, althans daar was men vast van overtuigd. Wat deden de middeleeuwers tegen deze monsters? En is deze angst voor zombies typisch Middeleeuws?
Rond de verlaten gebouwen van de abdij van Melrose diep in de Schotse Hooglanden sluipt in de schemering een schaduw rond. Het is de Hundeprest, de hondenpriester. Deze priester dankt zijn bijnaam aan zijn liefde voor de jacht. Hij verschalkt het wild uit de uitgestrekte bossen die de abdij omringen en ook het vrouwelijk schoon rekent hij – hoewel natuurlijk uiterst ongepast voor een priester – tot zijn jachtbuit.
Zijn minnares is vannacht het einddoel van zijn strooptocht. In haar slaapkamer drijft ondertussen langzaam een misselijkmakende geur van rottend vlees binnen. Ze schiet in haar bed overeind als ze een diep bovenaards gegrom en gegorgel hoort. Niets dan bidden is wat haar rest. Deze Hundeprest lijkt namelijk in niets meer op haar oude minnaar. Het is enkel zijn rottende lijk dat zich die nacht naar haar slaapkamer begeeft.
Zombies in middeleeuwse verhalen
Dit verhaal is opgetekend door Willem van Newburgh, een historicus uit de twaalfde eeuw. Want, net als we nu vanaf de bank lekker griezelen bij de on-doden in het nieuwste seizoen van The Walking Dead, smulde men ongetwijfeld ook in de Middeleeuwen van verhalen over stinkende lijken die hun graf verlaten. Er zijn vele voorbeelden van zombies, vampiers en ander gespuis die vrome christenen lastig vielen en met behulp van God bestreden moesten worden. Het verhaal over de Hundeprest hoorde Willem van een religieus man. Dat was zeker in de twaalfde eeuw een bron waaraan je niet hoefde te twijfelen.
Van Newburgh tekende zijn zombieverhalen naar eigen zeggen op als waarschuwing voor het nageslacht, uiteraard om het belang van een godvruchtig leven te onderstrepen. Ze maken deel uit van zijn geschiedenis van Engeland, de Historia rerum Anglicarum en functioneren binnen deze geschiedenis ook in een breder kader. De zombieverhalen kunnen we namelijk ook lezen als een middel om extra te benadrukken dat sociale onrust ontstaat wanneer clerici het niet zo nauw nemen met de regels van de kerk.
Schenden van de regels van de kerk
Het verhaal van de Hundeprest wordt bijvoorbeeld in verband gebracht met bisschop Willem van Longchamp (d. 1197) Deze bisschop speelde een hoofdrol op het Engelse politieke toneel. Hij sloeg orders van de koning van Engeland in de wind en arresteerde zelfs zijn halfbroer. Onze Willem van Newburgh schrijft over Willem van Longchamp: ‘England rejoiced at his death … it was evident that he would frequently plot evil against the land which had vomited him forth as some pestilential humour.’ Het najagen van een seculiere leefstijl was niet passend voor een bisschop, aldus Van Newburgh. Ook het door hem beschreven lot van de Hundeprest is daarvan een treffend voorbeeld.
Want hoe liep het af met de stinkende priester en zijn minnares? De onfortuinlijke vrouw wendde zich in doodsnood tot een monnik van het klooster. Deze geestelijke, overtuigd van haar goede bedoelingen, besloot in gezelschap van een andere monnik en twee sterke jonge mannen het monster te verjagen. Op een koude nacht positioneerden de vier mannen zich op de kille begraafplaats en ze wachtten. De tijd verstreek. Geen zombie. Rond middernacht werden drie van de helden ongeduldig en besloten zich op te warmen in de plaatselijke kroeg.
Onze dappere monnik bleef eenzaam achter op het duistere kerkhof. Zodra hij alleen was rees, alsof de duivel het had geroken, het rottende lijk van de hondenpriester op uit zijn graf. Met een luide brul stormde de zombie op de onfortuinlijke geestelijke af. Hij verstijfde van angst, maar wist de moed bij elkaar te rapen en haalde met zijn bijl uit naar het dode lichaam. De hondenpriester brulde van pijn en probeerde te vluchten. Maar de dappere monnik greep hem bij zijn nekvel. Met luide stem gelastte hij het lichaam terug te keren naar zijn graf. De monnik was nog niet uitgesproken, of de grond opende zich om het lichaam op te nemen.
Hoe vermoord je een zombie?
Dat de angst voor middeleeuwse zombies ook hele concrete vormen kon aannemen, blijkt uit opgravingen in de jaren zestig van de vorige eeuw in het Engelse stadje Warraham Percy. Toen onderzoekers recentelijk de 137 botten afkomstig van deze opgraving opnieuw bekeken, viel ze iets vreemds op. De bottenresten van de naar schatting tien personen vertoonden sporen van messneden, waren gebroken of verbrand. Op zich niets vreemds, gezien de roerige tijden waarin deze mensen leefden. Opmerkelijk was echter dat deze botten niet bij leven zo werden beschadigd, maar enkele jaren na het overlijden van deze mensen. Post-mortem dus.
De onderzoekers geven twee opties voor de beschadigingen: kannibalisme als gevolg van hongersnood en middeleeuwse zombievrees. De laatste optie is volgens de onderzoekers het meest waarschijnlijk. De messneden die zijn aangetroffen, bevinden zich vooral op de botten uit de nekregio. Bij kannibalisme zouden ook op andere plaatsen messporen te zien moeten zijn. Verder ontbreken andere sporen die wel worden aangetroffen bij dierlijke restanten die in potten zijn gekookt. Geen menseneters dus, maar angst voor de Walking Dead.
Remedie tegen lastige lijken
De onderzoekers baseren hun conclusie op een vergelijking met de verminkte restanten van zombies in verhalen zoals die van Van Newburgh. Verbranden, onthoofden en eventueel het hart verwijderen, zijn veelgenoemde middeleeuwse remedies tegen lastige lijken. De botten van Warraham Percy vertonen sporen die overeenkomen met het verwijderen van hoofden en verbranding.
Ook het lichaam van onze Hundeprest werd gemutileerd. Toen de kameraden van de dappere monnik in de ochtendschemering terugkeerden op de begraafplaats, hoorden ze met afschuw het verhaal over de opgestane dode. De vier besloten daarop het lijk van de hondenpriester op te graven. Ze sleepten het gore lichaam (uit de grote buikwond drupte afschuwelijk stinkende pus) tot buiten de muren van het klooster en verbrandden het. De as van het monster werd meegevoerd door de wind. Een gruwelijke oplossing dus, voor een zo mogelijk nog gruwelijker fenomeen.
Een universele angst
De middeleeuwse gemutileerde doden uit Warraham Percy – waaronder volwassenen, tieners en zelfs kleine kinderen – moeten de bewoners van het dorpje grote schrik aan hebben gejaagd. Zij besloten het zeker voor het onzekere te nemen en zorgden dat deze doden niet uit hun graven konden opstaan.
Misschien heb je de neiging om een beetje lacherig te doen over deze (voor ons) bijgelovige angst. Verhalen over levende doden zijn echter van alle tijden. Aan het einde van de negentiende eeuw werden in New England, een regio in het noordoosten van de Verenigde Staten, nog lichamen opgegraven van vermeende vampiers. Die angst werd vermoedelijk ingegeven door de alom heersende tuberculose. De bleke hoestende mensen deden denken aan vampiers en hun slachtoffers. En zelfs uit de vorige eeuw stamt het verhaal over twee Engelse officieren die in WO I een Duitse soldaat met het gezicht naar beneden begroeven om te voorkomen dat hij uit zijn graf zou opstaan. In hoeverre dit laatste verhaal folklore is of waargebeurd, is lastig te checken.
Feit blijft dat de angst voor de levende doden universeel is en in eeuwen nooit ver weg is geweest. Niets om je voor te schamen dus, als je na een spannende aflevering van The Walking Dead liever gaat slapen met een lichtje aan.