In Nederland zijn er ongeveer 36.000 zeer makkelijk lerende kinderen in de basisschoolleeftijd. Hoe zorg je er als school voor dat zij niet in de knel komen? Daarover blogt Willy de Heer.
Hoe mis het soms kan gaan, blijkt uit het verhaal van de 10-jarige S. dat is voorgelegd aan de Geschillencommissie passend onderwijs. S. gaat als vierjarige naar school A. Na 2,5 jaar wordt vastgesteld dat S. een zeer makkelijk lerend kind is. S. leert anders dan de gemiddeld lerende leerling, heeft hulp nodig met leren leren en heeft behoefte aan contact met andere kinderen en met de leerkracht. Aangezien school A. niet ‘in de ondersteuningsbehoefte van S. kan voorzien’, gaat het kind naar school B. Daar gaat het echter niet goed met S.
Na acht maanden adviseert de leerplichtambtenaar het kind thuis te houden. Vier maanden zit S. thuis en gaat dan naar school C. Ook deze school concludeert na ruim 1,5 jaar het kind onvoldoende te kunnen ondersteunen. Er wordt een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs afgegeven. S. zit weer vijf maanden thuis, terwijl de ouders proberen het kind op basisschool D geplaatst te krijgen. Deze school besluit echter S. niet toe te laten, omdat ook zij niet de noodzakelijke ondersteuning kunnen bieden. Als de ouders dit besluit voorleggen aan de Geschillencommissie, stelt deze hen op 18 december 2017 in het gelijk. School D moet het besluit beter onderbouwen en uitvoering geven aan de zorgplicht van de school. Een triest verhaal. Helaas blijkt uit meerdere berichtgevingen dat leerling S. zeker niet de enige is die zich in een dergelijk situatie bevindt.
Centrale rol leerkracht
In Nederland zijn er ongeveer 36.000 zeer makkelijk lerende leerlingen in de basisschoolleeftijd. Hoe zorg je er als school voor dat deze kinderen niet in de knel komen? Een eerste stap is te onderkennen dat hun leerproces verschilt van dat van gemiddeld lerende kinderen. Daarna is het zaak te signaleren welke leerlingen zeer makkelijk leren. De leerkracht vervult hierbij een centrale rol. Een afwijkend leerproces kan al naar voren komen bij de aanmelding van het kind in het kennismakings- of intakegesprek met de ouders.
Het kan ook blijken uit overdrachtsrapportages die de school over het kind ontvangt. Andere signaleringsinstrumenten zijn de gebruikelijke observatie van het leerlinggedrag en de analyse van de leervorderingen. Bijvoorbeeld of het kind gemiddelde leerresultaten laat zien, een leerachterstand heeft of juist een voorsprong.
Aandacht voor het kind
Het is belangrijk om zo vroeg mogelijk – bij voorkeur in groep 1 – te signaleren of een kind zeer makkelijk leert. Uit onderzoek is gebleken dat vierjarige kinderen op deelgebieden kunnen variëren in hun ontwikkelingspsychologische leeftijd van twee tot acht jaar. Wanneer deze vierjarigen allemaal hetzelfde onderwijsaanbod krijgen, gaan de makkelijk lerende leerlingen gedwongen onderpresteren. Zij worden hierdoor belemmerd in hun ontwikkeling. Op den duur kunnen ze zelfs hun motivatie om te leren (blijvend!) verliezen.
Daarom kan de school, in overleg met ouders en kind, het lesprogramma aanpassen. Uit internationaal onderzoek is gebleken dat het in elkaar schuiven van leerjaren of het overslaan van een of twee klassen, de zogenoemde versnelling van het onderwijs, het grootste positieve effect heeft. Daarnaast is het nodig een verrijkend lesaanbod te geven. Hierbij behandelt de leerkracht bijvoorbeeld onderwerpen gedetailleerder of gaat in op andere onderwerpen.
Naast die cognitieve uitdagingen is het natuurlijk ook belangrijk dat de school aandacht besteedt aan de sociale en emotionele begeleiding van het kind. Zeer makkelijk lerende kinderen willen net zo graag vriendjes hebben als andere kinderen. Dit gaat door afstemmingsproblemen met hun omgeving niet vanzelf. Hierdoor kunnen zij te maken krijgen met depressiviteit of andere sociaal-emotionele en psychische problemen. De manier waarop de leerkracht het kind benadert, is daarom heel belangrijk. Acceptatie van het kind als een gewoon kind dat aangepast onderwijs nodig heeft, is hierbij een basisvoorwaarde. Het kind moet zich op zijn plek voelen.
Niet vanzelfsprekend
Helaas is dergelijk aangepast onderwijs voor zeer makkelijk lerende leerlingen niet vanzelfsprekend. Dit is opmerkelijk, omdat deze leerlingen volgens het Kinderrechtenverdrag en de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) recht hebben op aangepast onderwijs.
In mijn promotieonderzoek heb ik onderzocht waarom die aanpassing niet vanzelfsprekend is. Er zijn twee doorslaggevende redenen. Scholen beschikken niet of slechts in beperkte mate over kennis over deze leerlingen. Daarnaast wordt onderwijsaanpassing belemmerd door gebrek aan tijd, geld, leerkrachten en leermiddelen.
Dat leerkrachten niet of beperkt over die kennis beschikken, is bijzonder. Pabo’s zijn volgens de Wet op het Hoger onderwijs (WHW) verplicht om hun studenten ten minste in de gelegenheid te stellen om na hun afstuderen aan de wettelijke vereisten te voldoen. Bovendien gaat de overheid er in het passend onderwijsbeleid van uit dat leerkrachten het beste weten wat een leerling nodig heeft en welke ondersteuning zij moeten bieden.
Onderwijsbeleid pabo’s
In mijn promotieonderzoek heb ik daarom ook het onderwijsbeleid van de pabo’s onderzocht. Pabo-studenten blijken tijdens hun opleiding praktisch niets te leren over zeer makkelijk lerende kinderen. Ook in de nascholingen en masters komt het onderwerp niet of nauwelijks aan bod. Pabo’s beschouwen dit onderwerp als een niche. Studenten moeten deze kennis maar in het werkveld opdoen. Dit is overigens in overeenstemming met het Opleiden In de School-beleid van de overheid waarbij basisscholen een deel van het pabo-curriculum invullen. Hogescholen zijn ook niet van plan om die kennisoverdracht in de komende jaren op te nemen in hun toch al overladen curriculum. Volgens de bekwaamheidseisen en de accreditatie-eisen van de pabo-opleiding zijn zij dit ook niet verplicht.
Kortom: basisscholen zijn verplicht hun onderwijs aan te passen aan zeer makkelijk lerende kinderen, pabo’s zijn verplicht die kennis over te dragen aan hun studenten, maar die verplichtingen zijn niet opgenomen in de eisen aan de pabo-opleiding en leerkrachten. Hoogst opmerkelijk.
Kennistekort bij de overheid
Welke rol speelt de overheid hierin? Soms lijkt het erop dat het ministerie van Onderwijs actie onderneemt. Zo vermeldt de OCW-Jaarplanning 2018 een onderzoek naar de manier waarop het leerrecht van kinderen wettelijk kan worden vastgelegd. Bovendien trekt het ministerie voor het onderwijs aan hoogbegaafde kinderen in 2018 een extra bedrag van 15 miljoen euro uit. Dat lijkt dus positief.
Maar dan komt het: ‘Om te zorgen dat ieder kind – beperkt en begaafd – zich optimaal kan ontplooien ook als dat extra zorg of ondersteuning vraagt, bevordert het kabinet dat ouders en scholen in een gelijkwaardig gesprek een passende aanpak afspreken, daarbij ondersteund door de mogelijkheid van een onderwijsconsulent.’ Uit dit citaat blijkt dat het ministerie helaas nog steeds niet beseft – ondanks vele onderzoeksrapporten – dat in het basisonderwijs geen of slechts beperkte kennis aanwezig is over zeer makkelijk lerende leerlingen. De hierboven beschreven aanpak zal logischerwijs dus nooit tot een verbetering leiden.
Het zou wel een verbetering zijn als de overheid het kennistekort op basisscholen en pabo’s zou aanpakken. Maar aangezien de overheid veronderstelt dat die kennis al aanwezig is, wordt hierin niet voorzien. Ook op overheidsniveau is sprake van een kennistekort.
Hopen op een goede leerkracht
Wat kunnen ouders dan nog doen als scholen zo beperkt aangepast onderwijs kunnen bieden? Niet veel meer dan praten op school en hun kind ondersteunen. Hopelijk treffen zij een leerkracht die het probleem begrijpt. Verder kunnen zij misschien zelf uitdagingen regelen voor het kind, onder of buiten schooltijd. En als hun kind het echt niet langer volhoudt, moeten ze op zoek naar een andere school. Maar regelmatig veranderen van school is ook niet bevorderlijk voor het kind. Sommige ouders grijpen naar noodmaatregelen. Ze schrijven een brief aan het parlement of het ministerie, of doen een beroep op de rechter of de Geschillencommissie Passend Onderwijs. Zoals de ouders van S. Kortom, het is hoog tijd voor degelijk, doordacht en wetenschappelijk onderbouwd beleid op het gebied van hoogbegaafde kinderen.
Om het probleem van het kennistekort aan te pakken, maak ik mij sterk voor de oprichting van een wetenschappelijk kenniscentrum voor zeer makkelijk en zeer moeilijk lerende kinderen. Die hebben namelijk vergelijkbare problemen. Doel hiervan is de uitwisseling van wetenschappelijke kennis, en die verspreiden onder leerkrachten, schooldirecteuren, pabo’s en andere betrokkenen. Bij de overheid en in de samenleving.
Oproep
Als je mensen, fondsen, stichtingen of organisaties kent die hieraan een bijdrage willen leveren, mail dan naar kenniscentrumleren [a] gmail.com. Daarnaast ben ik bezig om de kennis die ik in mijn proefschrift in kaart heb gebracht, in een toegankelijke boek beschikbaar te stellen voor leerkrachten, ouders en andere belangstellenden. Volgens planning zal dit eind 2018 verschijnen.
Graag hou ik me aanbevolen voor meer ideeën en samenwerkingsmogelijkheden. Want alle kinderen hebben recht op een zo volledig mogelijke ontplooiing.