De kinderen zijn weer naar school. Wat zal het komend schooljaar brengen? Spannend, want het onderwijs is volop in beweging. Zo wordt er een nieuw curriculum voor de basis- en middelbare schoolleerlingen ontwikkeld. Helemaal soepel verloopt dat proces niet. Rond de zomervakantie bleek namelijk dat de verenigingen van vakdocenten van het voortgezet onderwijs grote zorgen hebben over de gang van zaken van dit proces. In juni uitten zij hun zorgen in een brandbrief. Naar aanleiding hiervan kopte het NRC op 10 juli Leraren: nauwelijks vertrouwen in nieuw curriculum en op 11 juli 2018 De docent herkent zijn vak niet meer. Hierop stelde Tweede Kamerlid Kwint (SP) enkele vragen die de minister van Onderwijs op 10 september 2018 beantwoordde. De reactie van de minister is echter verontrustend. Daarom een dringende oproep tot hernieuwde actie van de Tweede Kamer! 

Wat is er aan de hand? Vanwaar die ophef?

Curriculum

Wat is eigenlijk een curriculum? Het ministerie van Onderwijs omschrijft dit als de schoolvakken, zoals Nederlands, scheikunde, aardrijkskunde, èn de inhoud van die vakken, zoals de grammatica, het periodiek systeem en de topografie.

Het curriculum is bepalend voor de kwaliteit van het onderwijs. En kwalitatief goed onderwijs is van essentieel belang voor de gehele samenleving. Daarom is in de Grondwet opgenomen dat de overheid niet alleen verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs, maar ook dat het curriculum in een wet moet worden vastgelegd. Het curriculum is een kerntaak van de overheid, gaf de parlementaire onderzoekscommissie Dijsselbloem aan, die onderwijsvernieuwingen onderzocht: “De overheid moet haar verantwoordelijkheid voor het in heldere kaders vaststellen van het ”wat” nemen. Wat verwachten we nu dat leerlingen op enig moment in hun schoolloopbaan kennen en kunnen? De wijze waarop deze kennis en vaardigheden worden aangebracht is primair aan de scholen.”

Wàt leerlingen moeten kunnen en kennen, beslist dus de overheid. Vervolgens is het aan de basis- en middelbare scholen om te bepalen hóe zij dit willen bereiken. Zij werken de eisen van de overheid uit in de vakken die zij hun leerlingen aanbieden.

Curriculumwijzigingen

Het curriculum wordt regelmatig aangepast aan de eisen van de samenleving. De eisen die worden gesteld aan schoolverlaters veranderen namelijk in de loop van de tijd. Tegenwoordig wordt bijvoorbeeld digitale geletterdheid verlangd, een begrip dat in 1998 nog niet bestond. In die tijd begon het via internet bestellen van goederen net op te komen. Zo leiden de ontwikkelingen op het gebied van technologie tot veranderingen in de samenleving, die weer leiden tot wijzingen in het onderwijs. Omgekeerd beïnvloeden de nieuwe kennis en vaardigheden van afgestudeerden de arbeidsmarkt en daarmee ook de samenleving.

Huidige curriculumherziening

Het huidige curriculum is vastgesteld in 2006 en inmiddels aan herziening toe. Eind 2014 is Staatssecretaris Dekker (VVD) van Onderwijs daarom een brede maatschappelijke discussie gestart onder leiding van het Platform Onderwijs2032. Dit Platform bestond uit leden van diverse beroepsgroepen, van onderwijs tot bedrijfsleven, die een visie over het toekomstige curriculum moesten ontwikkelen. Na gedachtewisselingen met leerlingen, leraren, schooldirecteuren, schoolbestuurders, ouders, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van maatschappelijke en culturele instellingen, werd de visie van het Platform in januari 2016 in de vorm van een advies aangeboden aan de Tweede Kamer.

Het commentaar op het advies was niet mals. Kamerleden waarschuwden bij voorbaat al voor een volgend parlementair onderzoek over mislukte onderwijsvernieuwingen en zij wezen op de aanbevelingen van de Commissie Dijsselbloem, waaronder het creëren van draagvlak in het veld en gedegen wetenschappelijke analyse en toetsing. De vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) publiceerde op 17 februari 2017 op haar online ledenblad onder de titel “Stop de waanzin van de curriculumherziening Onderwijs2032!” het volgende:” De vereniging distantieert zich in ieder geval uitdrukkelijk van dit slecht doordachte voorstel en acht het een regelrechte bedreiging voor de kwaliteit van ons Nederlands onderwijs. BON maakt bovendien bezwaar tegen de gevolgde procedure bij de totstandkoming ervan en betwist het vermeende draagvlak dat ervoor zou bestaan. […] zeer vele leraren herkennen zich niet in het beleid dat nu wordt uitgestippeld.” Uiteindelijk kreeg staatssecretaris Dekker ondanks deze bezwaren toch voldoende steun in de Tweede Kamer om het ontwikkelproces in gang te zetten.

Ontwikkelproces

Op 8 maart 2018 is het ontwikkelproces van het curriculum gestart. Er zijn 9 ontwikkelteams, in totaal bestaande uit 125 leraren, 18 schoolleiders en ruim 80 scholen uit het basis- en voortgezet onderwijs. Deze teams richten zich op 9 leergebieden, namelijk digitale geletterdheid, Engels/ moderne vreemde talen, Nederlands, rekenen/ wiskunde, burgerschap, bewegen & sport, kunst & cultuur, mens & natuur en mens & maatschappij. De ontwikkelteams buigen zich over de vraag wàt leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen. Zij komen in totaal 4 keer gedurende 3 opeenvolgende dagen bijeen.

Na elke 3-daagse sessie delen de teams de tussenproducten met leerlingen, leraren en schoolleiders, vakverenigingen, vervolgonderwijs, lerarenopleidingen, ouders, voorschoolse educatie, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en wetenschappers. Niet alleen mogen zij de tussenproducten becommentariëren, maar ook de bezoekers van de website Curriculum.nu. De uiteindelijke resultaten uit deze bijeenkomsten worden bouwstenen genoemd. Op basis hiervan wordt het curriculum geactualiseerd. De bouwstenen voor het curriculum worden in april 2019 aangeboden aan de Tweede Kamer.

Kritiek en reactie minister

De verenigingen van vakdocenten hebben in de brandbrief van juni 2018 harde kritiek geuit op het ontwikkelproces van het nieuwe curriculum. Een van de kritiekpunten is dat de opdracht aan de ontwikkelteams “groot en complex is, eigenlijk bijna ondoenlijk”. Sterker nog: “De vakverenigingen […] hebben niet of nauwelijks vertrouwen in een goede uitkomst van dit proces, waar het gaat om het aanleveren van kwalitatief goede bouwstenen voor een toekomstbestendig curriculum voor onze leerlingen.”

Minister Slob weerlegt in zijn antwoord op de Kamervragen over deze brandbrief de kritiek van de vakverenigingen. Hij geeft aan dat de opdracht om bouwstenen te ontwikkelen inderdaad een vrij complexe taak is, maar niet ondoenlijk. De ontwikkelteams ontwikkelen geen definitief curriculum. De bouwstenen vormen een gemeenschappelijk vertrekpunt voor het vernieuwde curriculum waaraan vanaf medio 2019 zal worden gewerkt.

Wat betreft het gebrek aan vertrouwen in de kwaliteit van de bouwstenen, geeft de minister te kennen dat de vakverenigingen op verschillende manieren en momenten de mogelijkheden hebben (gehad) om hierop invloed uit te oefenen. Zij waren namelijk betrokken bij de selectie van de leden van de ontwikkelteams en mochten visies en feedback op de tussenproducten leveren.

Onbevredigend

De reactie van minister Slob op het bovenstaande is zeer onbevredigend te noemen. Wat betreft de opdracht aan de ontwikkelteams kan het twee kanten opgaan: of de bouwstenen worden als richtinggevend gehanteerd om de onderwijsdoelen en eindexamenprogramma’s in te vullen, of niet. In het laatste geval lijkt het werk van de ontwikkelteams niet serieus te worden genomen. Dit zal de minister niet in dank worden afgenomen door de betrokkenen bij het ontwikkelproces. Het zal tevens gevolgen hebben voor het draagvlak in het veld bij onderwijsvernieuwingen in de toekomst. Maar in het eerste geval speelt een ander probleem. Als de bouwstenen richtinggevend zijn voor het curriculum, dan bepaalt in feite het onderwijs wàt leerlingen moeten kennen en kunnen. Het onderwijs vervult dan de kerntaak van de overheid en dit is in tegenspraak met de Grondwet.

Wat betreft het gebrek aan vertrouwen in de kwaliteit van de bouwstenen, speelt de minister de bal terug naar de vakverenigingen: als er gebrek is aan expertise, dan hebben zij daar zelf mede de hand in gehad. Eigen schuld, dus. Hij gaat in zijn antwoord níet in op de vraag of het überhaupt mogelijk is om kwalitatief goede bouwstenen voor het curriculum te ontwikkelen in groepen van 16 personen in 4 sessies van 3 dagen. Bovendien is ook in deze onderwijsvernieuwing de rol van de wetenschap beperkt, namelijk tot het samen met vele anderen leveren van commentaar op de tussenproducten van de ontwikkelteams. Deze beperkte rol is in tegenspraak met de expliciete vraag van de Kamer gebruik te maken van de wetenschap bij onderwijsvernieuwingen, zoals de Commissie Dijsselbloem heeft aanbevolen.

Conclusie

De grote zorgen van de verenigingen van vakdocenten over de opdracht aan de ontwikkelteams en de kwaliteit van het ontwikkelproces kunnen “vet worden onderstreept”. Het is verontrustend te noemen dat minister Slob zo lichtvaardig omgaat met de grote zorgen hierover in het onderwijsveld. Nog verontrustender is het dat hij de kerntaak van de overheid in handen lijkt te leggen van het onderwijs en hen verwijt er zelf schuldig aan te zijn als het curriculum van onvoldoende kwaliteit is.

Voor de toekomst van de kinderen en van onze samenleving roep ik de Tweede Kamer op de minister te wijzen op de grondwettelijke kerntaak van de overheid ten aanzien van het curriculum, zodat een herhaling van de geschiedenis van onderwijsmislukkingen kan worden voorkomen!