Sla de kranten open, en de fact checks zijn nauwelijks te ontwijken. Die soms ook weer gecheckt worden trouwens. En via oude en nieuwe media maken we kennis met (vaak Engelstalige) adjectieven als ‘post-fact’ en ‘post-truth’, en fenomenen als ‘alternatieve feiten’ en ‘nep wetenschap’. Het is er allemaal niet makkelijker op geworden. Zeker niet voor de wetenschap. Want wat moet je in een wereld waarin aperte onwaarheden soms gezien worden als feiten. En feiten als leugens?

Bert van der Zwaan, rector van de UU, stelde het hele post-waarheden slagveld overziend, dat universiteiten de ‘schone taak’ hadden om ‘feiten op tafel te leggen om leugens te ontmaskeren’. Suggesties als die van Van der Zwaan, dat de wetenschap de strijd moet aangaan en leugens moet ontmaskeren, zullen echter niet in goede aarde vallen. Voor ik hier verder op inga, bezie ik eerst hoe wijdverbreid het idee dat wetenschap ook maar een mening is.

Ook maar een mening?

Wetenschappelijke waarheid als ook maar een mening. Hierin dringt het postmoderne idee door dat wetenschappelijke waarheden niet gewoon gevonden worden, maar een product zijn van een bepaalde visie. Deze epistemologische twijfel aan het waarheidsgehalte van door wetenschappers gemaakte waarheidsclaims lijken behoorlijk populair. En vertoont sterke gelijkenis met twijfel aan de validiteit van waarheidsclaims binnen andere institutionele domeinen. Om dit uit te zoeken is een representatieve uitsnede van de bevolking gevraagd naar instemming met een aantal stellingen hierover. Zie figuur.

Epistemologische twijfel in Nederland

Epistemologische twijfel in Nederland

Iets meer dan een kwart van de Nederlanders is het eens met de stelling dat wetenschappelijke kennis uiteindelijk gebaseerd is op een mening. Nu is er natuurlijk geen manier om vast te stellen of dit een ‘hoog’ percentage is, of juist ‘laag’. Maar vergeleken met andere vormen van epistemologische twijfel, is dit een middenmotertje. Uitspraken van rechters en politici worden kennelijk met meer korreltjes zout genomen, en afgaande op de percentages, is wat we horen van medici en tijdens het journaal beter te vertrouwen.
Maar goed, het feit dat ongeveer een kwart van de mensen in Nederland wetenschappelijke kennis herleidt tot een mening noopt tot bezinning. Toch zal de suggestie dat de wetenschap het gevecht om de waarheid moet aangaan niet veel helpen. En wel om twee redenen:

Ten eerste: Gevaarlijke wetenschappers?

Wantrouwen ten aanzien van wetenschappelijke kennis hangt samen met wantrouwen ten aanzien van wetenschappers. En dat is wijdverbreid. Zo zijn bijvoorbeeld politici, van links tot rechts, al niet heel erg gerust op bijvoorbeeld de onafhankelijkheid en objectiviteit van wetenschappers. Onderzoek aan de hand van de Eurobarometergegevens uit 2010 maakt duidelijk dat vele Europeanen het vertrouwen in wetenschappers hebben opgezegd. Zo vindt 58% van de Europeanen dat onderzoekers in toenemende mate aan de leiband lopen van het bedrijfsleven. En een kleine meerderheid (53%) van de Europeanen vindt wetenschappers ronduit gevaarlijk.

Geen wonder dat velen binnen de wetenschap zich enorme zorgen maken over het publieke aanzien van de wetenschap. Wijzend op kritiek en publieke twijfels in domeinen als klimaatwetenschap, vaccinaties, evolutie en voeding, schrijven hele hordes wetenschappers commentaren voor gezaghebbende internationale tijdschriften over het tanende gezag van de wetenschap, wetenschappers en hun wetenschappelijke werk. Maar een hele colonne wetenschappers die de strijd aan gaat in het gevecht om de waarheid met deze kritische burgers, zal hen niet kunnen overtuigen. Temeer omdat de bron van deze kennis niet langer als betrouwbaar wordt gezien.

Ten tweede: Leugens ontmaskeren?

Ook zal trouwens het simpelweg op tafel leggen van feiten geen afdoende middel zijn om het kritische publiek van gedachten te doen veranderen. Het idee dat onbekend onbemind maakt – in de literatuur beter bekend als het ‘information deficit model’ – is wellicht een geliefd idee, maar dat komt vooral voort uit onbekendheid met de onderzoeksliteratuur. Want één blik op de literatuur leert dat het geven van informatie slechts heel zelden leidt tot aanpassing van publieke overtuigingen in de gewenste richting (hier een overzicht van deze literatuur). Niet zelden leidt het geven van op zich correcte informatie tot averechtse reacties, vooral onder mensen die toch al niet uitblinken in hun vertrouwen ten aanzien van wetenschap en technologie. Zij zijn geneigd om wetenschappelijk gefundeerde feiten terzijde te schuiven. Meer informatie betekent in dit verband vooral: meer polarisatie over deze informatie. De strijd om de waarheid overwinnen door eenzijdig de feiten op tafel te leggen en leugens te ontmaskeren, is een mooie droom, maar zal weinig effectief blijken.

De loopgraven uit

Maar, wat moeten we dan? Deze nietsontziende strijd om de waarheid betekent niet dat wetenschappelijk denken met wortel en tak wordt uitgebannen. Want deze vertrouwenscrisis in wetenschap, wetenschappelijke waarheden, en wetenschappers staat haaks op een schijnbaar toenemende populariteit van de wetenschap als methode. Dat een diepgeworteld wantrouwen in wetenschap en wetenschappers samengaat met een sterkere neiging om zelf aan de slag te gaan om uit te zoeken wat er dan allemaal waar is of niet, is niet voorbehouden aan exotische groepjes twijfelaars als flat-earthers, creationisten en anti-vaxxers. Onderzoek onder Europeanen laat zien dat wantrouwen ten aanzien van wetenschappers sterk samengaat met een voorkeur voor democratische controle van de wetenschap, en met zelf ondernemen van wetenschappelijke activiteiten. En dat is ook logisch. Mensen die het niet meer zien zitten met de officiële wetenschapper en hun wetenschappelijke kennis, rest feitelijk weinig anders dan zelf de handen maar eens uit de wetenschappelijke mouwen te steken. Zij staan geenszins vijandelijk tegenover het doen van wetenschappelijk onderzoek, maar trekken al die meningen van die wetenschappers gewoon niet meer zo.

De relatie tussen wetenschap en samenleving is in een nieuwe fase terechtgekomen. Eentje waarin ‘de mensen in de samenleving’ niet langer klakkeloos accepteren wat er allemaal vanuit hoge ivoren torens naar hen wordt geworpen. Eentje die past bij een verdergaande democratisering. Want dat is het. In sterk democratisch ingestelde samenlevingen als de Nederlandse verwachten mensen ook dat ze mee mogen praten en willen meedoen. Burgers willen meedoen aan alles: politiek, rechtsstaat, media, en wetenschap – en vinden dit volstrekt normaal. Dat dit soms tot uitwassen leidt, is evident maar ook onvermijdelijk. De vraag is hoe de eens zo vertrouwde instituties hiermee om kunnen gaan. Afgaande op het voorgaande is mijn donkerbruine vermoeden dat het actief ontmaskeren van onwaarheden, en het luid tegenspreken dat wetenschap ook maar een mening is, kritische burgers verder de loopgraven en schuilkelders van het eigen gelijk zal indrijven. De wetenschap zal moeten proberen deze kritische burgers actief te engageren en te betrekken bij het onderzoek. Dat is immers wat ze zelf ook graag willen. Of dit het vertrouwen van deze burgers zal kunnen herstellen is ongewis. Maar hen, in de strijd om de waarheid, benaderen als halve of hele leugenaars zal vermoedelijk nog minder succesvol zijn.

Peter Achterberg, cultuursocioloog te Tilburg, doet onderzoek naar het publieke aanzien van de wetenschap. Deze blog is gebaseerd op een gelijknamig artikel dat verschenen is in het tijdschrift Sociologie Magazine, 2018 (2): 12-14.