‘Je woont er bovenop, maar je hebt er niks over te zeggen’, kopte NRC boven een artikel op 16 maart. De laatste jaren neemt de frustratie toe bij bewoners, gemeenten en provincies in gebieden waar veel activiteit plaatsvindt in de zogenoemde diepe ondergrond. Over gaswinning, ondergrondse opslag van olie of afvalwaterinjectie hebben bewoners en lokale overheden weinig inspraak. Die frustratie heeft te maken met de Mijnbouwwet.

De Mijnbouwwet bevat regels met betrekking tot het onderzoek naar en het winnen van delfstoffen en met betrekking tot aan mijnbouw verwante activiteiten. De basis voor de huidige wet is gelegd bij een grote revisie in 2002. In de wet staat expliciet vermeld dat delfstoffen toebehoren aan de Staat. De eigenaar van het land is verplicht toegang tot zijn land te gedogen aan de exploitant van de delfstof. Hij heeft daarbij recht op een door de minister vastgestelde vergoeding. De wet geldt wanneer het gaat om delfstoffen die dieper dan honderd meter beneden maaiveld voorkomen. Uitzondering is aardwarmte, of geothermie. Daarvoor geldt dat warmtewinning onder de Mijnbouwwet valt als het om dieptes groter dan vijfhonderd meter gaat.

Om burgers en lokale overheden meer te betrekken bij de besluitvorming over mijnbouwactiviteiten in hun omgeving, is de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 aangepast. Zoals Wim Meijer, tot 2016 voorzitter van de Mijnraad, in het NRC-artikel terecht stelt, zullen gemeenten en provincies maar ook burgers zich hierdoor meer en meer met de ondergrond gaan bezighouden. Ze moeten hun kennisniveau opvoeren.

Dit is natuurlijk een goede ontwikkeling. Toch maak ik me zorgen over een wildgroei aan denktanks en adviesorganen die lokale overheden van advies gaan voorzien. Nederland richtte namelijk dit jaar precies honderd jaar geleden haar eigen geologische dienst op, met als één van de doelen de geologische advisering aan de overheid. Hoe zijn de Mijnbouwwet en die geologische dienst ontstaan, en waarom zijn ze zo belangrijk voor Nederland?

Kleine geschiedenis van de Mijnbouwwet

De Mijnbouwwet heeft zijn oorsprong in de Napoleontische tijd en is gebaseerd op de Franse Mijnwet van 21 april 1810. Napoléon Bonaparte (1769-1821) voerde toen de Loi concernant les Mines, les Minières et les Carrières in. In datzelfde jaar werd die wet ook in Nederland ingevoerd. Nederland heeft die wet lange tijd gehandhaafd als enige van de landen die onder het Franse bewind hebben gestaan. Pas in 2002 werden de laatste Franstalige wetsteksten uit de Mijnwet geschrapt en vervangen door een moderne versie. Die Franse teksten waren eerder nooit naar het Nederlands vertaald.

Mijnbouwwet: Bulletin des Lois uit 1810

Voorpagina van het Franse Bulletin des Lois uit 1810, waarin de Loi concernant les Mines, les Minières et les Carrières wordt gepresenteerd.

Die Franse wet uit 1810 was vrij sympathiek te noemen. Zo werd nadrukkelijk niet gediscrimineerd tussen Nederlanders en niet-Nederlanders. Dat was uiteraard in het belang van de opstellers van de wet. Een belangrijk onderdeel was de vrijheid van opsporing van delfstoffen. Iedereen mocht onderzoek doen waar hij wilde, dus ook niet-Nederlanders. De Kroon bepaalde uiteindelijk wie de ontginningsconcessie zou krijgen. Dat kon de grondeigenaar, de vinder of een ander zijn. Kreeg de grondeigenaar of de vinder de concessie niet, dan had hij recht op een vergoeding van de eigenaar van de concessie. Bij aanhoudend wanbeheer door de ontginner kon de concessie openbaar worden verkocht. Een deel van de opbrengst kwam dan ten bate van de Schatkist.

Groningen gasveld

In 1933 kwam in de vrijheid van opsporing van delfstoffen verandering. Mede op verzoek van de Bataafse Petroleum Maatschappij, de voorloper van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), werd de wet beperkt. Vanaf dat jaar werd een systeem met opsporingsvergunningen ingevoerd. Hierbij had de vergunninghouder gegarandeerd exclusieve opsporingsrechten binnen zijn vergunningsgebied. Na de periode van onderdrukking door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog wilde men weer terug naar een systeem met volledige vrijheid. In 1947 werd daarom de Franse liberté voor opsporing weer van toepassing.

De vrijheid van opsporing uit de oude Mijnwet van 1810 werkte aanvankelijk goed. Dat kwam doordat maar één bedrijf met opsporing van olie en gas bezig was: de Nederlandse Aardolie Maatschappij. De vondst van het Groningen gasveld, eind jaren vijftig van de vorige eeuw, leidde echter tot internationale belangstelling voor Nederland. De vrijheid van opsporing zonder garantie op het mogen winnen van de vondst, leidde in de jaren 1963-1965 tot chaos. Verschillende partijen deden onafhankelijk van elkaar seismisch onderzoek en voerden proefboringen uit in overlappende gebieden om te kijken of er waardevolle delfstoffen in de bodem zaten. Een geldverslindende praktijk waar een einde aan moest komen.

Inkomsten voor de Schatkist

Nadat op 27 april 1965 het nieuwe kabinet-Cals een aanpassing van de Mijnwet aankondigde, duurde het nog tot 3 mei 1967 voordat de aanpassing, de Wet opsporing delfstoffen, van kracht werd. Die nieuwe wet verbood het op land te boren naar delfstoffen zonder opsporingsvergunning. Hiermee was de vrijheid van opsporing uit de Mijnwet van 1810 voorgoed van tafel. De opsporingsvergunning dient alleen om de aanwezigheid van winbare hoeveelheden delfstoffen aan te tonen, en dat is nog steeds zo. Er geldt een exclusief boorrecht binnen de vergunning. Concurrenten mogen daar niet boren.

De kans op het verkrijgen van een winningsvergunning, de zogenoemde akte van concessie na een vondst, was hiermee een stuk groter geworden. Ook het economische voordeel voor de exploitant zag er nu veel beter uit. De nieuwe wet zorgde voor meer orde en structuur, waardoor het aantal olie- en gasvondsten toenam. Doordat de wet ook voorzag in de afdracht van inkomsten van de exploitant naar de Staat, vloeide 50 tot 70 procent van de opbrengst naar de Schatkist.

Vooruitziende blik

Met de aangepaste wet kregen exploitanten ook de verplichting hun gegevens over de Nederlandse ondergrond en de bereikte resultaten aan de overheid te leveren. Het Staatstoezicht op de Mijnen en de Rijks Geologische Dienst waren de ontvangers en beheerders van die gegevens. Die verplichting bleek een vooruitziende blik van de toenmalige wetgevers. Nu, ruim vijftig jaar later, plukt Nederland hier de vruchten van. De enorme hoeveelheid ondergrondgegevens die onder de Mijnbouwwet is verzameld, is namelijk na een confidentialiteitsperiode van vijf jaar na aanlevering publiek beschikbaar.

Hiervan profiteert iedereen die nu iets in de ondergrond wil doen. Aardwarmteprojecten bijvoorbeeld, hebben geen financiële middelen voor uitgebreid seismisch onderzoek en proefboringen. Doordat ze gebruik kunnen maken van decennia aan gegevens door olie- en gasonderzoek, besparen ze veel kosten.

Stellingen vol met dozen met gesteentekernen in het kernhuis van Geologische Dienst Nederland

Stellingen vol met dozen met gesteentekernen in het kernhuis van Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO vormen de meest tastbare opbrengst van de Mijnbouwwet.

Ruim 100 jaar geologische kennis

Met die vrij beschikbare data alleen kun je niet veel. Er is interpretatie nodig door geologische experts. Zij maken geologische kaarten en tegenwoordig ook 3D-modellen die alle gegevens integreren en een helder beeld geven van de ondergrond. De noodzaak van dit werk is in Nederland al vroeg onderkend. In 1844 publiceerde Winand Staring de eerste geologische kaart van Nederland. Die maakte hij vrijwel in zijn eentje.

Vanaf 1903 werkte de Rijksdienst voor de Opsporing van Delfstoffen (ROD) aan de inventarisatie van delfstoffen in ons land. Op advies van voorzitter Willem van Waterschoot van der Gracht van de ROD, werd in 1918 de Rijks Geologische Dienst (RGD) opgericht door minister Cornelis Lely van Openbare Werken, vooral bekend vanwege de Zuiderzeewerken. De belangrijkste taken van de kersverse Geologische Dienst waren geologische kartering, het geologisch in kaart brengen van de Nederlandse ondergrond, en het leveren van geologisch advies aan de overheid. Ook nu nog zijn dit twee belangrijke taken van Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO.

De individuele burger heeft volgens de Mijnbouwwet, anders dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, weinig te zeggen over de delfstoffen onder zijn voeten. Toch heeft die wet Nederland ook veel goeds gebracht. De grote welvaartsspurt van de laatste zestig jaar is mede te danken aan de opbrengsten uit olie en gas. Een belangrijker erfenis dan het vaak al uitgegeven geld, is de ontzagwekkende hoeveelheid vrij beschikbare data over de Nederlandse ondergrond. Die verzamelde data in combinatie met meer dan honderd jaar ervaring met geologisch karteren, betekent dat we in Nederland bijna alles weten van onze ondergrond. Zelfs tot vele kilometers diepte.

Luxepositie

Die grote hoeveelheid vrij beschikbare kennis staat in schril contrast met de situatie in de landen om ons heen. In Duitsland zijn bijna alle gegevens voor eeuwig vertrouwelijk. Zelfs als de eigenaar al lang niet meer bestaat. In België zit geen olie en gas in de bodem. Daardoor is de hoeveelheid gegevens over de diepe ondergrond veel beperkter dan in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk komt wel veel olie en gas voor, maar de basisgegevens zijn alleen tegen betaling te verkrijgen.

Boringen en seismische gegevens

Het linker kaartje toont de ligging van boringen en seismische gegevens. Het rechter kaartje toont alle boringen die bij TNO in de database staan. Die beslaan het hele Nederlandse grondgebied.

Het moge duidelijk zijn dat Nederland zich in een luxepositie bevindt. Een luxepositie voor Nederland als land, waarbij het individuele belang soms ondergeschikt is. Maar met de aanpassing van de Mijnbouwwet van 2017 hebben burgers en lokale overheden meer inspraak gekregen over de activiteiten in de grond onder hun voeten. Het is aan hen om hiervan gebruik te maken voor kritische, op feiten gebaseerde inspraak ter verbetering van plannen voor delfstoffenwinning. Daar is ook een breed gedragen energietransitie bij gebaat.

Daarom is het in mijn ogen niet nodig om voor geologische vragen en problemen nieuwe adviesorganen in het leven te roepen. Particulieren en overheden kunnen hun zoektocht naar kennis en informatie over de ondergrond het beste beginnen bij de Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO. Die is juist hiervoor 100 jaar geleden opgericht.

Bronnen:
Visser, W.A., Zonneveld, J.I.S., Van Loon, A.J., 1987. Seventy-five years of geology and mining in the Netherlands. Royal Geological and Mining Society of the Netherlands (KNGMG), the Netherlands, 336 p.
Brouwer, G.C., Coenen, M.J., 1968. Nederland = Aardgasland. Uitgeverij A. Roelofs van Goor, Amersfoort, 301 p.
De Gans, W., 2009. ANWB Geologieboek Nederland. Uitgever ANWB, 160 p.

Fotocredits:
Bulletin des Lois: Bibliothèque nationale de France
Kernhuis: Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO